Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Algemeen)

Ai Weiwei, Abraham and The Promised Land

Een vreemde ontmoeting

Op een groot congres van levende en dode filosofen, theologen en kunstenaars, zal het werk van Jürgen Habermas, Charles Taylor en Peter Sloterdijk een centrale plaats innemen. De vele dode beroemdheden, zo’n veertig personen, worden vertegenwoordigd door hun beste kenners. We noemen hier slechts Aristoteles, Da Vinci, Teresa van Avila, Pascal, Kant, Baudelaire, Joyce, Woolf en Beuys. Aan de levende kunstenaars is gevraagd werk mee te brengen. Pipilotti Rist zal een gloednieuwe performance tonen en dansen (in een volgende kunstmeditatie zullen we de vernissage meemaken). Ai Weiwei toont nog eens zijn beide meest beroemde werken. Net als de Chinees alles op orde heeft en zijn medewerkers zijn vertrokken, een paar uur voor de opening van het congres, wordt er gebonsd op de deur van de tentoonstellingshal.

Ai Weiwei zucht. Begint het nu al. Hij heeft het dringende geklop gehoord, maar wil naar zijn kamers. Hij grijpt alvast zijn tas en opent met tegenzin de deur. In het schelle licht ziet hij drie vreemde snuiters staan. Ze herkennen Ai Weiwei meteen en kijken hem bedremmeld aan. Ineens voelen ze, dat hij een echte congresganger is, een levende, en nog wel een heel beroemde, terwijl zij weliswaar vooraanstaande theologen zijn, maar hier toch slechts een paar hele groten vertegenwoordigen. Ze beseffen hun rol wel degelijk.

‘Sorry, we zijn verkeerd. U bent Ai Weiwei, nietwaar? Niet dat we het niet hartstikke leuk zouden vinden om uw werk te zien, maar we zochten de ontvangsthal. Wij vertegenwoordigen op het congres de voorman van Israël, aartsvader Abraham en de christelijke kerkvaders Aurelius Augustinus en Thomas van Aquino. Ik ben Thomas.’ Hij schrikt er zelf van: Ik ben Thomas. De grote scholasticus, maar dat zal geen enkele Chinees iets zeggen! Op een paar christenen na. Thomas ziet het, Ai Weiwei kon niet nalaten zijn schouders op te trekken.

‘Ja, ik zag jullie namen op de lijst van deelnemers, maar ik ben geen christen…’ Aurelius valt hem in de rede, ‘logisch dat u ons niet kent; Abraham is trouwens ook een Aziaat, een Mesopotamiër… van vroeger, zeg maar een Irakees uit 1800 voor Christus. Hij is de voorvader van alle joden, christenen en moslims…

’ Er licht iets in de ogen van Ai Weiwei. Oh, die. Hij kent al heel lang de cultuur van Europa en Noord-Amerika, waar hij twaalf jaar werkte. Anders had hij zich waarschijnlijk niet gewaagd aan dit westerse onderonsje in de Provence. Wat betekent het, vertegenwoordiger van Abraham te zijn? Nieuwsgierigheid is Ai Weiwei niet vreemd. ‘Jongens’, zegt hij joviaal, ‘als jullie willen kun je wel even naar mijn beide werken kijken. Hij opent de deur wagenwijd. Vanuit het schelle zonlicht stappen ze in het duister en zien vaag een wonderlijke toren die glinstert van kleine kleurige lichtjes. Als hun ogen gewend zijn vallen hen de beide enorme bedden met grijze schelpjes op. Ai Weiwei drukt hen een folder in handen. ‘Straks wel weer terugleggen, want de officiële opening is pas vanavond.

The Fountain of Light and the Sunflower Seeds

Fountain of Light
Ai Wei Wei, Fountain of Light

‘Als jullie willen kan ik uitleggen wat ik heb verbeeld.’ Ze knikken en uhmmen alle drie instemmend. Hij loopt naar de Fountain of Light uit 2007. Het stalen skelet is omhuld met glaskristallen en is zo’n zeven meter hoog. ‘Ik heb dit werk gemaakt als eerbetoon aan de architect Tatlin, die een enorm monument zou maken voor de derde communistische Internationale in 1919. Tatlin had de bedoeling, een aanzet te geven voor de Russische architectuur die zou passen bij de nieuwe utopische eeuw, het aan de arbeiders Beloofde Land. Maar Tatlin werd afgeserveerd en nu breng ik hem in miniatuur een saluut. Maar gezien het mislukken van zijn inspanningen en uiteindelijk van de hele communistische onderneming, vormde ik het wel om tot een heel fragiel bouwsel, een weelderig accessoire, een kandelaber.

Ai Weiwei herkent begrip voor zijn bedoelingen en geniet van hun bewonderende blikken en draait zich om naar het andere werk. ‘Die velden met steentjes lijken wel een beetje op schelpjes, maar het zijn porseleinen zonnepitten. Het werk heet Sunflower Seeds. Ik heb er voor een tentoonstelling in Tate London zo’n honderd miljoen van laten bakken, hier liggen een paar miljoen. De zonnepitten hebben meerdere betekenissen voor het Chinese volk. Ze dienen niet alleen als voedsel, maar hadden tijdens de culturele revolutie vanaf 1965 ook een symbolische lading. Mao Zedong noemde de zon zijn persoonlijke symbool, en het volk bestond uit zonnebloemen die zich uitrekten naar de Grote Roerganger. Mao nam ook een voorschot op het Beloofde Land.

Maar de zaden zijn hier van porselein en dat gegeven roept nog een beeld op. Ik heb 1600 arbeiders in Jingdezhen, de Chinese porseleinstad, een jaar lang werk gegeven. Zij hebben elk van de honderd miljoen vormpjes van roomwit porselein in de hand genomen en er met een paar grijze penseelstreken zonnebloempitten van gemaakt.’

‘Ai Weiwei’, zegt Thomas, ‘we weten dat de autoriteiten jouw je sociale engagement niet in dank afnemen. Zat je in 2011 niet eerst in hechtenis? En klopt het dat je later de stad Beijing niet mocht verlaten?’ En dat je in de uitleg van deze werken en in andere teksten veel misstanden in China aan de kaak stelt? Zoals verplichte lippendienst aan de machthebbers, ook na Mao?’

Dat had Ai Weiwei er zelf niet bij verteld. ‘Ja, dat klopt’, zegt hij. ‘Ik ben er persoonlijk nauw bij betrokken... Okay, dit wilde ik even zeggen. Je kent nu mijn context. Ik ben benieuwd wat jullie er zelf van vinden. Neem rustig de tijd.’

China en Kanaän

Ze lopen peinzend langs de zaadbedden en voorbij de lichttoren. Dit is moderne kunst van deze eeuw, weten ze. Van een moderne Chinees. Zij weten meer van Cimabue en Giotto, van de Italiaanse en Franse Renaissance, van Rafaël, Da Vinci en Poussin. Of van Rubens en Rembrandt uit de Barok. Augustinus, een spontaan mens, is de eerste die wat zegt. ‘Abraham, m’n beste, ik weet niet of dit wel kunst is, maar ik krijg ineens een wonderlijk idee.’ ’Zeg het maar, Aurelius, als je maar niet gaat beweren dat dit toch ook wel christelijke kunst is, en geen Chinese…’ Abraham heeft nu al genoeg van Augustinus’ visie op jood en heiden; daar hadden ze woorden over in de bus hier naartoe. Augustinus claimde hem exclusief voor het christendom, en beweerde dat de joden zich nog moeten bekeren. Wat zei hij? De duivel had na de zondeval van Adam en Eva recht op de mensheid, maar Christus betaalde hem met zijn bloed; dat moeten de joden nog aannemen. Thomas had een veel ruimer standpunt, ‘sinds de Verlichting’, zei de man uit Aquino.

‘Nee, nee’, haast Aurelius zich te zeggen, hij wil zich een vriend tonen van Abraham, die ook voor hem de vader van alle gelovigen is. ‘Nee, het gaat mij nu speciaal om jou. Ik heb in het boek Genesis zulke supermooie dingen gelezen over jouw omgang met onze God’. Onze God, vooruit dan maar, denkt Abraham argwanend. God de Heer beloofde jou dat hij je tot een groot volk zou maken, nietwaar?’ Abraham knikt.

Hij had je naar het heidense Kanaän geleid, hè, en zei: “heel het land dat je ziet, aan jou zal ik het geven,- aan je zaad, tot in eeuwigheid; maken wil ik je zaad als het stof der aarde; zodat, áls iemand bij machte zal zijn het stof der aarde te tellen, ook jouw zaad zal kunnen worden geteld.”

Intussen werd je steeds ouder en je vrouw Sara natuurlijk ook. Je vroeg je af of je meesterknecht jouw erfgenaam zou worden. Maar God de Heer zei: “niet hij zal van jou erven,- nee, alleen één die voortkomt uit jouw ingewanden, die zal van je erven! Hij leidt hem uit, naar buiten, en zegt: kijk toch naar de hemel en tel eens de sterren als je in staat bent ze te tellen! En hij zegt tot hem: zó zal het worden, jouw zaad! Hij (Abraham) heeft vertrouwd op de ENE; die heeft hem dat gerekend als gerechtigheid.”

Augustinus zwijgt; ook Thomas en Ai Weiwei hebben zijn voordracht gehoord. Deze woorden over de grootste momenten uit zijn leven in Kanaän ontroeren Abraham. Tegelijk staren zowel hij als Thomas verbouwereerd naar de ontelbare zaden, naar de ontelbare lichtjes. Als het stof der aarde. Als de sterren aan de hemel. Even lijkt het wel alsof God rechtstreeks tot hen spreekt via de beeldtaal van Ai Weiwei.

‘Dat zijn teksten uit jullie bijbel, begrijp ik’, zegt Ai Weiwei. ‘Zo heb ik mijn werk nog niet bekeken. Ook wat jij zegt, Augustinus, geeft betekenis aan mijn werk. Toch is er, denk ik een groot verschil. De betekenis van de beelden die jij ziet hebben een positieve inhoud, ik bedoel, jij ziet de beloften aan Abraham als een utopie, nou ja (hij ziet ze fronsen), meer dan dat, als zekere beloften van een Promised Land. Palestina, nietwaar?’

‘Kanaän!’ roept Abraham. ‘Ja, en Israël!’, vult Thomas aan. ‘Precies, de Stad Gods!’, juicht Augustinus.

Ai Weiwei is totaal verbouwereerd. Geen woord over de Palestijnen? En ze zeiden daarnet toch ook dat ze op de hoogte waren van de onderdrukking in mijn land? Hij stamelt, ‘En China dan?’

De folder van Ai Weiwei is van de tentoonstelling in Museum De Pont, Tilburg, programma nr. 59, voorjaar 2012.
De uitspraak van Augustinus over de joden staat in de vertaling van zijn Preken door Van der Meer p. 356, noot 4a.
De Bijbelteksten, Genesis 13:15 en 15: 4-6 komen uit de Naardense Bijbel, vertaling Pieter Oussoren; toevoeging Abraham door mij.
Andere tekstverwijzingen: A. Genesis 13:16 (zaad zoveel als het stof der aarde; ook bij Jacob, 28:14 en 32:12, Hosea 1:10; Hand. 3:25; Gal. 3:8); Hebr. 11:12. B. Genesis 15:5 (zaad zoveel als de sterren aan de hemel); Ex. 32:13; Deut. 10: 22; Neh. 9:23; Hebr. 11:12.