Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Bijbels)

Raak mij aan, Heer! (II)
Gedachten bij het paasverhaal van Johannes en verbeeldingen van Jezus’ woord “Probeer niet mij aan te raken”

Inleiding

Kunnen beelden iets toevoegen aan het horen en lezen van het paasverhaal van Johannes? Met Henk van Os meen ik dat dit het geval kan zijn. Maar dat betekent niet, dat elk beeld een waardevolle bijdrage levert. Dat geldt wel voor bij ons onderwerp passend werk van Giotto, Holbein en Rembrandt, maar (mijns inziens!) nauwelijks voor dat van Tissot en voor de zeer moderne weergave van Nik Helbig uit 2009 en al helemaal niet voor Michael Hayter’s tekening van na 2000.

Centraal in het christendom staat de persoon van Jezus Christus. De evangelisten geven een beschrijving van de boodschap die de mens Jezus van Nazareth bracht en van zijn lijden, sterven en opstanding van de dood. We stellen opnieuw de vraag: Helpen de beelden van het verhaal van de opstanding van Jezus, zoals de evangelist Johannes het vertelt, ons verstaan, en helpen zij zo ons geloofsverstaan?

Giotto, Noli me tangere

Giotto, Noli me tangere uit 1320, in de Capella Santa Magdalena, Assisi. De filosoof Nancy schrijft dat haar handen zich (nog) binnen de stralenkrans bevinden.1 Weert Jezus, tussen opstanding en hemelvaart, haar af? Hij zegt: “Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader”, maar hij is ook geen aards levend wezen meer. Heeft ze geprobeerd hem aan te raken? Giotto’s fresco kan ons, als wij ons in de positie van Maria Magdalena verplaatsen, helpen bij het mediteren over de betekenis van Jezus’ afwijzing. We zien dat hij vertrekt, het lijkt hier of hij al op gaat klimmen. Hij spreekt met haar over het vervolg, maar dat blijft voor haar toch in het vage, hoe zal het verder gaan? Giotto laat haar uitstralen dat ze zegt: Ik wil dat je bij mij blijft.

Johannes vertelt verder, zijn vertrek maakt het mogelijk dat de leerlingen de heilige Geest ontvangen. Dit gebeurt hier dus al voor zijn hemelvaart, maar volgens Handelingen 2 op het Pinksterfeest. Hoe dan ook, op de komst van de Geest komt alles aan. Voor Maria Magdalena en ook voor ons.

Holbein, Noli me tangere

Twee eeuwen na Giotto en een kleine eeuw na Fra Angelico (zie Raak mij aan, Heer!-I) schilderde Hans Holbein de Jongere in 1524 zijn versie van Noli me tangere. Op dit werk heeft Holbein met als achtergrond de kruisen van Golgotha alle episoden uit het verhaal weergegeven. Centraal staat Maria van Magdala, die het lichaam van de gekruisigde Jezus wil gaan zalven. Rechts het lege graf, waar Maria later twee engelen ziet. Tussen haar en Jezus vertrekken snel de apostelen Petrus en Johannes, die er door Maria bijgehaald waren. En op de voorgrond zien we de scène waarin Maria Jezus herkent als hij haar naam ‘roept’. Maar zij mag (of kan?) hem niet meer aanraken. Aan Holbeins werk zijn enkelen voorafgegaan, zo zagen we, en er volgden zeer velen.2

Over de tijd van ontstaan van de paasverhalen van Johannes

We zien dat het volgens Johannes begon met Maria Magdalena. Jezus is gekruisigd en gestorven aan de vooravond van de Sabbat van het joodse paasfeest. De Sabbat begon om zes uur en voor die tijd moest het lichaam van Jezus in een graf worden gelegd. Maria Magdalena was op de ‘eerste dag van de week’, de dag na de sabbat van het joodse Pascha, in alle vroegte alleen naar het graf gegaan om Jezus te balsemen. Daar ontmoette ze, zoals we zagen, Jezus. Hij zei tegen haar: “Probeer niet mij vast te houden” of “Stop met je aan mij vast te klampen”; Jezus zou het in het Aramees gezegd hebben, maar het is ons bekend in het Grieks, Μη μου άπτου, en vooral in kerklatijn: Noli me tangere, raak mij (nu) niet (meer) aan (zoals vroeger). Probeer dat nu niet meer. Het evangelie van Johannes is ons overgeleverd in een versie die later is ontstaan dan de andere drie evangeliën, die min of meer op elkaar lijken. Hij geeft zijn eigen beschrijving van de opstanding van Jezus en van de komst van de heilige Geest.3 De ontmoeting met Jezus begint bij Maria met niet-herkennen. Pas wanneer zijn stem haar naam “roept”, zoals bij de doop, weet zij dat het de opgestane meester is.4

De twee keren dat Jezus volgens Johannes in Jeruzalem verscheen te midden van de leerlingen, hadden zij de deuren afgesloten uit angst voor joden die niet in hem geloofden. Een derde ontmoeting was niet minder mysterieus. Zeven leerlingen keerden terug naar Galilea om hun oude beroep van visser weer op te pakken. Daar verschijnt een vreemde man die hen aanwijzingen geeft hoe ze een rijke vangst kunnen krijgen. Jezus zei: “Kom en eet”. Geen van hen durfde vragen wie hij was, maar zij wisten dat het de Heer was, die vis en brood met hen deelde.

De verhalen van de verschijningen, ook die van de drie andere evangeliën, zijn in de huidige vorm pas geschreven nadat de tempel te Jeruzalem in 70 na Chr. verwoest was. Men kan ze heel goed interpreteren als aanwezigheid van Jezus –door de Geest! – bij het avondmaal, in brood en wijn. Dat had Jezus de leerlingen en daarmee de toekomstige gemeenten opgedragen voor zijn dood in ong. 27 na Chr.5 De apostel Paulus kende volgens zijn brief aan de gemeente in Corinthe, in 55 n. Chr.,6 reeds dezelfde inzettingswoorden die wij nog steeds gebruiken bij het avondmaal, al is de uitgebreide liturgische vorm uit later tijd.

De Heer is waarlijk opgestaan en hij is verschenen…

De opstandingsverhalen worden in de bijbel zo verteld dat het voor gelovigen zoals wij die ze later horen lijkt alsof er sprake was van een letterlijk, lichamelijk (“naar het vlees”) weerzien. Dat komt omdat de leerlingen zich Jezus konden herinneren als de mens waarmee ze samen opgetrokken waren, toen hij als mens onder hen leefde. Minstens 43 jaar later, zoals gezegd, na 70, vinden we vooral in de eerste drie evangeliën een afglans van die concrete herinneringen. Door onze opvoeding of kennismaking op latere leeftijd met die herinneringen kunnen ook wij ons heel goed voorstellen wat de leerlingen en de evangelieschrijvers bedoelden.

Of… wisten zij en weten wij zeker ook niet wat de opstanding van Jezus Christus precíes betekent? Ik denk het; de verhalen zijn gehuld in geheimtaal.

Moderne kunstwerken over Noli me tangere

We zagen dat kunstenaars al vanaf Giotto de vrijheid namen om Bijbelverhalen op hun eigen manier weer te geven. Nadat in de achttiende eeuw de historische kritiek op de bijbel begon, namen steeds meer kunstenaars echter in toenemende mate het heft helemaal in eigen handen. Zij legden, vooral sinds het impressionisme, zowel religieuze gegevens als wereldse zaken vast zoals het henzelf uitkwam. We kijken eerst naar twee schilders van rond 1900.

James Tissot

James Tissot (Fr.-Eng., 1894), eerst gevierd als schilder over de Engelse high society, later een bekend impressionist en tenslotte, na zijn bekering, schilder van traditioneler religieus werk, net als ‘onze’ Toorop.

Kokoman Moser

Koloman Moser (Oostenr.1913), minder bekend, maar zijn weergave vind ik veel meer aansprekend. Gelet op ons uitgangspunt, dat beelden iets kunnen toevoegen aan ons verstaan van de Bijbelverhalen, is daar bij Tissot niet veel van te merken.

Daarentegen schilderde Moser Noli me tangere op een nieuwe manier en heel indrukwekkend. We kunnen zien hoe Maria Magdalena tot in de toppen van haar tenen en vingers moet hebben gevoeld dat dit weerzien van haar geliefde meester geen nieuw begin maar het absolute einde van hun relatie als mensen was. We horen hier zelfs geen woorden, Jezus’ handbeweging zal ze mogen opvatten als een zegenend gebaar, en dat doet ze vast en zeker. Maar zonder op of om te kijken loopt hij haar voorbij; het is een radicaal afscheid. Straks is hij uit haar gezicht verdwenen. Voor altijd?

Salvador Dali

De prachtige aquarel van Salvador Dali uit 1964 is eveneens een nieuwe interpretatie: Jezus loopt weg en van wel of niet aanraken is geen sprake. Ik zie er verwantschap in met Mosers weergave.

Nik Helbig

Nik Helbig (VS): Haar mierzoete schilderij (2009) zegt veel over haar kijk op de relatie van Maria Magdalena en Jezus, al houdt zij zich wel min of meer aan de tekst van Johannes.

Michael Hayter

Michael Hayter (UK), Noli me tangere, (na 2000)7. Haytor keert de zaak om. Maria Magdalena gruwelt van deze aanhankelijke Jezus. Verder commentaar is overbodig. Helbig wil behagen en Hayter spot; kunst wil ik het niet noemen.

Osterngarten, Hannover

Tenslotte een foto van een kunstige “Osterngarten” in de Gartenkirche te Hannover, waar wij het Triduum 2018 meevierden en de dienst op de Paasmorgen, over Johannes 20. De tuin is gemaakt door gemeenteleden, die elk jaar een ander ontwerp bedenken. Het meest opvallend vind ik Maria Magdalena, die haar hoofd bijna negentig graden gedraaid heeft, om te horen waar de roepstem van de tuinman Jezus vandaan komt!

Jean-Luc Nancy over Noli me tangere

We zien, dat iedere kunstenaar nu z’n eigen gang gaat. Dat past bij de moderne tijd, in mijn indeling de derde visie op het beeld. Zoals ook de bijzondere kijk van de bekende Franse filosoof Jean-Luc Nancy8 op het opstandingsverhaal van Johannes. De onderliggende gedachte die Nancy’s werken verbindt, is de opvatting dat ons begrip van het zijn nooit volledig kan zijn. Er is telkens iets wat dat begrip onderbreekt. Volgens Nancy is dit geen metafysische grootmacht zoals God of het radicaal Andere. Het is het wezenlijke zijn zelf: het feit dat we bestaan.

In een ironisch commentaar van Marion Duvauchel9 op Nancy’s boek schrijft zij dat hij het verhaal beschrijft als een scène waarin Christus tot Maria Magdalena ‘spreekt, zich tot haar richt en weggaat’.10 We zagen dat Giotto en anderen het zo schilderen, in aansluiting bij de tekst. Dali toont alleen het vertrek. Moser gaat nog een stap verder, aan haar voorbij.

Het boek zal de nog bestaande theologen aan het schrikken maken, meent Duvauchel.11 Het is dan ook een werk in het kader van Nancy’s deconstructie van het christendom, schrijft hij zelf.12

Teneinde Johannes’ Noli me tangere goed te kunnen verstaan moeten we volgens Nancy eerst de notie van de gelijkenis tot helderheid brengen, teruggebracht tot de vraag naar het opdoemen van een betekenis aan gene zijde van de ogenschijnlijke betekenis. (Nancy, 18). De parabel geeft bij Jezus niet zozeer duidelijkheid over wat hij bedoelt, ze heeft geen echte betekenis voor de hoorder, wanneer deze achter Jezus’ concrete woorden ‘de duisternis van het hart’ heeft.13 Hieraan zie je volgens Nancy het niet te verzoenen verschil tussen ‘la foi et la croyance’, het geloofsvertrouwen en de geloofsovertuiging. Het eerste, la foi, geloof, is dat wat je persoonlijk ontvangt, beluisterd als iets dat je uit jezelf niet kunt kennen. Een overtuiging deel je met de ander, persoonlijk geloofsvertrouwen niet: “Het gaat om horen, ons eigen oor horen luisteren, ons oog zien kijken, zelfs dat wat hen bij deze opening opent en sluit.”14

Nancy vindt het opstandingsverhaal van Johannes, dit plotseling verschijnen dat tevens een wegsterven (evanouir) is, zeer toepasselijk als voorbeeld van wat hij wil uitleggen. Want Jezus’ hele leven, ook deze scène, heeft de betekenis van de genoemde gelijkenis: hij spreekt, hij richt zich tot een mens en vertrekt.15 Nancy beoogt de betekenis te beschrijven van het lichaam en van het verheerlijkte lichaam, dat hij “un corps brillant de l’éclat (glans) de l’invisible” noemt. Maar als hij dat gezegd heeft, gaat Nancy volgens Duvauchel zijn eigen weg, min of meer zoals ook bij theologen de exegese van deze tekst naar eigen inzichten uitwaaiert (30vv). Natuurlijk is wat hij zegt een constitutief element van het verheerlijkte lichaam, maar al beroept hij zich op Paulus,16 dit is niet het enige. Duvauchel zegt terecht, dat de verheerlijking, in het Hebreeuws de kabod, neerkomt op de massieve intensiteit van het volmaakte zijn. Van deze openbaring is het licht, ‘le corps brillant’, slechts één teken.

Nancy meent, en Duchauvel zegt het hem na, dat het opstaan van het lichaam, ‘la levée du corps’ een goede vertaling is van het feit dat de dode, de liggende persoon (le gisant ) is opgestaan, voor altijd, eeuwig. Ze haakt echter af wanneer hij vervolgens zegt, dat dit enkel een waarneming van de menselijke zintuigen is; eerst het zien, dan het voelen, tenslotte het horen. Want volgens Nancy staat niet Jezus op, maar de mens die in hem gelooft (35v.).

Rembrandt

Nancy toont meerdere voorbeelden, en vindt dat Rembrandt17 een goed oog had voor het verbeelden van het delicate gebeuren van het zichtbare en het onzichtbare (43v.). Hij beschrijft ook anderen, waarbij hij vooral let op het wel of niet aanraken van de opgestane. De meeste kunstenaars wekken namelijk, in tegenstelling tot Rembrandt, de indruk dat ze alle middelen in het werk stellen om de problematische zin “raak me niet aan!” te verbeelden. Alsof Maria Magdalena Jezus had aangeraakt, waarop dan Jezus’ uitspraak “Raak mij niet aan” gevolgd zou zijn (58). Maar volgens Nancy moet je verder kijken. “De liefde en de waarheid zouden hier weer ontspruiten en elkaar raken”, (…) al weet Jezus dat dit niet kan (60). De korte zin Noli me tangere zegt: “je moet het nu niet meer willen mij aan te raken”(61).

Duchauvel vindt dat Nancy hier een vreemd idee van liefde en waarheid weergeeft. De epiloog vindt ze minder dubbelzinnig al is het paradoxaal. Jezus weigert niet de ontmoeting met Maria Magdalena, maar deze moet totaal anders zijn dan zij het zich op dat moment kan voorstellen (82). Zoals de schilders van deze scène zelf weten dat zij Jezus niet kunnen aanraken, omdat hij hen te boven gaat. Zo geven ze de waarheid van de opstanding aan: het naderen van het vertrekken, het intens maken van de aanwezigheid van een afwezigheid als afwezigheid (84). Daarmee introduceert Nancy opnieuw zijn basis-thema, zijn deconstructie van het christendom: Met Freud zegt hij: opstanding is geen optie; een exclusieve vorm van christelijke liefde dus ook niet. Wat Johannes beschrijft is dat “een verheerlijkt lichaam zich presenteert en weigert zich in te laten met een levend lichaam; elk van de twee laat de waarheid van de ander zien, een soort van rakelings langs de andere gaan, maar de beide waarheden blijven onverzoenbaar en weren elkaar af, de een de ander. Achteruit! Deins terug!” (89).

Duchauvel vindt dit slot niet juist. Zij meent dat “Raak mij niet aan” eenvoudigweg betekent: Je kunt mij niet aanraken, vanwege het bijzondere van dit lichaam dat (nu) onderhevig is aan andere wetten dan de onze. Het is geen verbod of taboe, maar een onmogelijkheid waar de vrouw over geïnformeerd wordt door de opgestane. Nancy’s ideeën zijn een fantasie en hebben weinig te maken met de waarheid van wat Johannes vertelt. Tot zover het duet tussen Duchauvel en Nancy.18

Op weg naar de vele postmoderne visies op het beeld

Zoals er in de middeleeuwen een geleidelijke overgang van het oude beeld naar het nieuwe beeld van kunst en religie plaatsvond, zo is er nu een shift in de visie op kunst en religie op handen van moderne standpunten naar postmoderne. Postmodern, enerzijds omdat er aan de ‘ouderwetse’ kern van het evangelie en van de liturgie van de oude kerk niet langer geprutst zou moeten worden, zoals we ook de oude ikonen en de schilderijen van Noli me tangere niet gaan opleuken. Postmodern, anderzijds omdat wij die teksten nu eenmaal alleen vanuit onze huidige bijbel- en geloofskennis en levensgevoel kunnen verstaan.

Eén van de vele mogelijke postmoderne wegen is deze ‘vierde weg’ – ik heb er nog maar één nieuw beeld van de opstanding bij, het onderstaande van Sarić. Wel vind ik veel afbeeldingen vanaf Giotto’s Noli me tangere heel mooi. Die neem ik dan maar gewoon mee naar mijn nu nog bijna beeldloze weg. Maar recente aberaties zoals het werk van Hayter passeren een grens die vraagt om een terugkeer naar het verhaal in de bijbel en naar het commentaar dat de apostel Paulus geeft op dood en leven, en op de opstanding van Jezus Christus. Daarna sluit ik de beide meditaties over de opstanding af met een drietal intrigerende afbeeldingen van de opstanding, de wederkomst en de nieuwe schepping, uit een serie van Serviër Nikola Sarić

Terug naar kinderlijk geloofsvertrouwen in de opstanding: leven door de Geest

De apostel Paulus heeft, net als wij, Jezus Christus alleen maar ervaren “door de Geest”. Hij schildert de ontmoeting met de opgestane toen hij tot bekering kwam, als een visioen.19. Over het gevolg, het “leven door de Geest!”, schrijft hij vaak, zoals in 1 Korinthiërs 15: 1-34 en Romeinen 8-10.

Zelf heb ik van kindsbeen af een vorm van oervertrouwen in het leven gehad dat geloofsvertrouwen werd. Recent sprak ik daar over met een man die zichzelf niet gelovig en agnost noemde. Hij vond mijn ‘vanzelfsprekende’ geloof mooi; een geschenk, zei hij.20

Ik vind het ook een kostbaar geschenk, maar drukte mijn kennis op het hart, dat mijn geloof niet inhoudt, dat ik beter zou weten hoe men rechtvaardig kan leven, noch dat ik, als er een leven na de dood is, bevoorrecht zou zijn. Ik geloof dat iedere mens in dat geval zelf mag uitmaken of hij dan gewoon dood wil zijn of bij God of bij ’iets anders dat volmaakt is’, wil horen.

Mijn geloofsvertrouwen gaf mij als zestienjarige reeds de zekerheid dat niets mij angst kan aanjagen voor zover het om mijn eigen hachje gaat, want of ik nu leef of sterf, ik ben kind van God, altijd door. Zo is het gebleven, al werden mijn gedachten over geloven wel steeds moderner en zijn ze nu eerder postmodern.21

Op jeugdconferenties van het pastoraal centrum De Hezenberg zeiden wij jongeren onder leiding van Ds. Plug geregeld de grootse tekst van Paulus uit zijn brief aan de Romeinen, 8:38v:

“Ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch machten, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen, noch hoogte, noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heer”.

Dat is mijn basisvertrouwen in de opgestane Heer. De volgelingen van Jezus zelf hebben, zoals we zagen bij Maria Magdalena, na zijn dood wonderlijke, geheimvolle ervaringen meegemaakt. Toch gold ook voor hen, dat het bij hun ontmoetingen met de opgestane niet meer kon gaan om lichamelijke aanraking. Noli me tangere probeer niet meer mij letterlijk aan te raken, want ik ben al op weg naar de Vader.

Zo was voor hen de opstanding van Christus in feite niet anders dan voor Paulus een geestelijk gebeuren en des te meer geldt dat voor latere generaties, zeker voor ons. Een gebeuren, dat wij kennen, waaraan wij deelhebben, voor zover wij willen leven door de Geest. Dat is niet eenvoudig. Onze wereld is steeds complexer geworden en dreigt ten onder te gaan aan oppervlakkig geestelijk en materieel consumeren.

Het vraagt van ons dat wij blijven waken en bidden: Ja, Heer, “neem uw heilige Geest niet van ons. Raak ons aan!”

Sarić
Sarić, De opstanding, 90×90

Sarić
Sarić, De wederkomst, 90×90

Sarić
Sarić, De nieuwe aarde, 90×90

Sarić is een Servisch-Orthodoxe gelovige die als kunstenaar werkt in Hannover, waar hij in 2017 bovenstaande moderne ikonen schilderde. Zij behoren tot een serie van twaalf, over het leven van Jezus.22 De Nederlandse dichter Sytze de Vries schreef er gedichten bij, waaruit ik het begin en het slot van ‘De opstanding’ citeer.

Wij staren ons zo maar blind
op wat van hem rest:
de windselen,
geconserveerd verleden,
bevroren dode woorden.

[…]

Wij zien hem enkel
met de ogen dicht:
hij komt ons bidden binnenlopen,
wordt onze bloedsomloop.

Hij gaat ons voor,
gaat ons vooruit,
naar een volkomen bestaan
waar ieders leven naam mag hebben
aan elk verleden voorbij.

Noten

1. Jean-Luc Nancy, Noli me tangere. Essai sur la levée du corps, Bayard, Paris 2003, p. 58. Verderop volgt de uitleg van Nancy.

2. Zie Nancy, o.c. 91ss. Hij zegt dat er zeer veel anonieme afbeeldingen zijn en noemt de titels van 50 hem bekende werken, waarvan hij er acht weergeeft en bespreekt: Rembrandt, Dürer, Titiaan, Pontormo, Cano Alonso, Bronzino, Corregio en een anoniem werk uit de Saint/Maximin. Er zijn er echter veel en veel meer, kan men lezen op Wikipedia.

3. Bij Johannes vallen Pasen en Pinksteren op één dag! Het bekende verhaal over de komst van de heilige Geest staat alleen in Handelingen 2.

4. Oorspronkelijk was dit de volwassenendoop, die later is aangevuld met het vormsel of de belijdenis. Zelf heb ik als achttienjarige de belijdenisdag ervaren als een ontmoeting, als het horen van Gods stem, toen ik voor het eerst bij het avondmaal brood en wijn kreeg.

5. Hetzelfde geldt voor het verhaal bij Lucas (24:13-35) over de verschijning van de opgestane bij de Emmaüsgangers.

6. 1 Kor. 10:16v.

7. Ong. 20×20 cm. “Ink, watercolour and white gouache on brown paper bag; Key words: religion, Titian, sex, illustration, humour, mythology”

8. Nancy (zie noot 1), persoonsgegevens volgens wikipedia.

9. Marion Duvauchel, “Jean-Luc Nancy, Noli me tangere. Essai sur la levée du corps”, in: Questions de communication, PUN – Editions universitaires de Lorraine; nr 7-2005, 392vv.

10. Nancy, o.c. 21.

11. Het boek van Nancy is opgenomen in de reeks Le rayon des curiosités van Bayard, en het kan met recht een curiositeit genoemd worden, zoals het spreekt over de kwestie van de verrijzenis en de filosofische betekenis daarvan, nog vermeerderd met een reflectie over de grens tussen het zichtbare en het onzichtbare.

12. Zie Nancy, o.c. noot 4, p.10: dit boek is een onderdeel van het werk, de optie om de monotheïstische godsdiensten te ontmantelen zodat “le dieu ‘Un’ n’est précisément plus ‘un dieu’.” Deze ontmanteling bestaat uit een analyse van het christendom vanuit een positie waarvan hij naar eigen zeggen veronderstelt dat ze het christendom kan overzien en te boven gaat, met gebruikmaking van bronnen die deze religie verbergen en toedekken. Duvauchel noemt dit een grote intellectuele ambitie, hoe bescheiden ook gebracht.

13. Nancy, o.c. 17. De tekst die Nancy hier bespreekt staat in Matthéus 13: 10-17 par.

14. “Il s’agit d’entendre, en effet: d’entendre notre propre oreille écouter, de voir notre oeil regarder cela même qui les ouvre et qui s’éclipse dans cette ouverture”, o.c. 19. Duvauchel vindt dit een solipsistische uitspraak: Zij meent dat voor Nancy alleen het eigen ik en zijn bewustzijnsdaden bestaan. Ofwel: wat een gelovige meent te ervaren, kan niet.

15. Terwijl hij spreekt is hij al ergens anders. Hij is hier, maar niet precies hier. De ander moet dit maar verstaan, zien en horen. En mag of kan hem niet aanraken. Toch raakt het de hoorder. Hier raakt het aanraken niet aan, mag dat niet omwille van de betekenis die aanraking hier heeft. Nancy, die zegt dat zijn theorie van deconstructie hiermee samenhangt, verwijst echter ook naar zijn leermeester Derrida, die de kwestie van het aanraken juist subtiel laat staan en verstaat met een rabbijnse distantie.

16. 2 Kor. 3:18, een tekst die ik anders uitleg, zoals het bij mij past (!): Eens zullen ook wij de heerlijkheid (Grieks doksa, Hebreeuws kawod) van de Heer weerspiegelen, door toedoen van Gods heilige Geest.

17. Dit werk van Rembrandt (1638) is onderdeel van de collectie van koningin Elisabeth, in Buckingham Palace.

18. Ik meen dat Nancy´s gebruik van de betekenis van gelijkenissen zoals die zou kunnen volgen uit Matthéus 13: 10-17 par., inderdaad een interessant licht werpt op Jezus’ aan- en afwezigheid in veel evangelieverhalen. Bijvoorbeeld in het ‘stillen van een storm’, in ‘het lopen over het water’. Ook in zijn teruggetrokken leven om de mensen te ontlopen en bij God te zijn. Zijn eenzame verblijf in een woestijn, bij een bron, op een berg, in Getsemane. Jezus was er wel, maar ook weer niet. Dat Nancy uit dergelijke gegevens conclusies trekt die passen bij zijn op werk van Nietzsche en Freud steunende modernistische ijver om het christendom te deconstrueren, kan ik begrijpen. En in zekere zin billijken, al zou ik niet Jezus Christus, maar wel de ethiek en de maatschappij-politiek van het christendom willen reconstrueren… Zie S. Freud, Malaise dans la civilisation (Das Unbehagen in der Kultur) waarvan Nancy de secties V (over de mogelijkheid van liefhebben) en VIII (over – soms onterechte – schuldgevoelens) gebruikt.

19. Zie Galaten 1:13-17 en Handelingen 26:4-20 (Paulus verdedigt te Jeruzalem zijn geloof tegenover koning Agrippa en stadhouder Festus).

20. Het is, wat Nancy geloofsvertrouwen noemt, maar afwijst; het moet gedeconstrueerd worden.

21. Zoals ik hierboven modern en postmodern heb omschreven.

22. Zie Nikola Sarić en Sytze de Vries, Cyclus van het leven, Hannover 2018. Nikola Sarić werd in 1985 geboren in Bajina Bašta, Servië. In 2000 ging hij studeren in Belgrado, eerst aan de TehnoArt School en de faculteit voor toegepaste kunst van de universiteit. In 2006 begon hij kerkelijke kunst te studeren aan de academie van de Servisch orthodoxe kerk voor kunst en kunstbehoud, waar hij in 2014 afstudeerde. Hij woonde toen al 3 jaar in Hannover. Sarić groeide op in de praktijk van kerkelijke kunst. Zijn kunstzinnige wijze van uitdrukken hangt daar direct mee samen, te beginnen bij Grieks-Romeinse gewijde kunst tot die van de middeleeuwen. Zijn directe en eenvoudige benadering van visuele elementen, brengt bij de beschouwers van zijn werk de intuïtie over van een “getransfigureerde wereld”. Door het gebruik van verschillende technieken en materialen probeert Sarić deze niet voor te stellen wereld te beschrijven. Zijn interpretaties geven zowel zijn persoonlijke spirituele ervaring weer als de traditie zoals die ademt en zich ontvouwt in de concepten van tijdgenoten.