Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Algemeen)

De tijd dringt. Pit Morells hoopvolle visioen in woord en beeld

eens toen ik op het kerkhof
zandkastelen bouwde
daar waar nu mijn moeder ligt
in het aardrijk aan de straat
naar frankenhausen
toen al sprak ik met jou
mijn maan in het zilveren takkenwerk
over het einde in chaos
en jij hebt voor mij vertrouwelijk
de harp van de hoop uit grafrasters
gestreken…

…dichtte Pit Morell in 1967, achtentwintig jaar oud.1 Dat was midden in de Koude Oorlog en het verlangen naar een betere wereld moest nog vervuld worden, maar de maan had hem de hoffnungsharfe getoond en de hoop op een goed leven als kunstenaar begon al voor hem te gloren. Zijn – latere – Ingresblock lijkt mij een goede introductie op zijn werk.

Morell, Ingresblock
Morell, Ingresblock

Hoe het begonnen is

Drie jaar eerder, in 1964, het jaar dat hij met zijn gezin vanuit Bremen naar het kunstenaarsdorp Worpswede verhuisde, deed hij een bijzondere ontdekking. Hij bezocht, nog vanuit Bremen, in Berlijn de wonderlijke snuiter Friedrich Schröder-Sonnenstern, die op dat ogenblik een gevierd surrealistisch schilder was. De dag van zijn vertrek, schrijft hij, werd hij gewekt door een muziekje uit een speeldoos. “Vogelgeesten zaten met dauwdruppels op de veren in de takken…” Hij moet uit bed. “Tussen niet afgewassen vaatwerk en rode bedovertrekken heb ik geslapen. Je kent dat. Iemand van vijfentwintig is ziek en moe van de verwarring over de oorlog…“2

Maar nu gaat hij naar een ander land, eigenlijk naar twee, om in Berlin/Kreuzberg te komen. Jean Pierre Morell was toen nog een arme kerel, en het weinige geld dat hij in Berlijn op zak had, verdronk hij. Nadat hij zijn roes had uitgeslapen ging hij in de kou op pad. “Zonder jas, want die gebruikten de kinderen om niet te vernikkelen.” Berlijn is de stad van de muur en de ellendige controles. De uniformen komen hem bekend voor. “Nu weet ik waaraan ze mij herinneren: aan de mannen die de fiets van mijn moeder jatten met getrokken revolver en met honden, die je verscheuren konden.” “In de avondregen trok ik de stad door… dacht terug aan de doodskoppen op het kerkhof, aan beenderen in het zand van de geheime zandbult… waar ik als kind speelde, dat was in 1945. En bedacht, dat alles nog gelijk gebleven was.”3

Goed, eindelijk komt Pit aan bij Friedrich, die echt een Sonnenstern is, de naam die hij aan de zijne, Schröder, toevoegde. Samen met Kurt Mühlenhaupt, die Schröder kende. Bij helse muziek schreeuwen ze elkaar woorden toe; Friedrich laat bier en sigaretten brengen, schreeuwt mij goede raad toe en besluit: “Over een tijdje zijn we niets meer. Hoogstens een vonkje lichtintensiteit”. Schröder, die zijn leven lang perioden kende van grote geestelijke inzinkingen, was toen al 73 jaar oud, en niet lang daarna begon hij zijn werk over te laten aan assistenten, die hem nabootsten en onder zijn naam duur verkochten. Dit leidde tot schandalen en zijn roem sloeg om in beruchtheid.

Voor Morell werd hij een wegwijzer, met name door zijn kleurgebruik. Nog wel zo belangrijk waren Oelze, Meckseper en Janssen. Hij ontwikkelde zich tot, wat hijzelf noemt, een vertegenwoordiger van het “Phantastischen Realismus/Surrealismus”. Voor zijn werk gebruikt hij dromen, herinneringen en verlangens uit zijn verleden. Nu zouden wij zeggen: hij moest zijn oorlogstrauma’s en de dood van zijn moeder vlak na de oorlog verwerken. Geboren in 1939, onderging hij als kind de vernietiging van Kassel en de vlucht naar het iets veiliger platteland, tenslotte in Hümme.

Kassel. Zong hij een vrolijk deuntje toen hij als negenjarige de hoge resten van de Martinskirche en een echte stadstram zag? Of vielen hem – zelfs als kind – in 1948 vooral de treurende puinhopen van hun grote stad op? Later dichtte hij, dat ze als kinderen “huisjes bouwden die ze aanstaken en verbrandden, tot op de fundamenten, dat was de oorlog, de verwoesting, die wij zo vroeg leerden kennen in ons leven,wij hadden de verkoolde doden gezien, in de vuurstorm van de stad…”

Morell, Kassel in Truemmer Morell, Stele in Huemme
Jean Pierre Morell en Kassel in puin (1948) Pit Morell, Stele in Hümme (2005)

Jean Pierre deelde in de malaise van zijn land en schaamde zich als Duitser diep voor wat de nazi’s andere volken hebben aangedaan. In zijn vroege gedichten strijden hoop en wanhoop om de voorrang, zoals in de hoffnungsharfe.

Morell verwoordde zijn trauma in gedichten en verbeeldde het in grafisch werk en schilderijen. Hij ontving diverse kunstprijzen en kreeg in 1972 algemene bekendheid door een kunstenaarsportret op het ZDF. Weer vijf jaar later nam hij deel aan de prestigieuze Documenta, nr 6, in Kassel. Hij had talrijke solo-tentoonstellingen in zijn typerende eigen stijl. Zijn schilderijen en schetsen toveren een nieuwe wereld te voorschijn, vol bizarre gebeurtenissen, waarin vreemde droomfiguren optreden. Vaak beeldt hij mensen uit van zijn eigen familie en daar omheen. De meesten van hen komen uit het Reinhardswald, tussen Weser en Diemel. De Deutsche Märchenstrasse loopt dwars door dit bosgebied heen.

Daar groeide Pit op aan de al even romantische Deutsche Fachwerkstrasse, in Hümme, zijn “Humi”. Geen wonder, dat hij hier ging dromen. De gebroeders Grimm hadden toen ze in Kassel woonden sprookjes uit deze streek genoteerd. Graaf Reinhard had zijn bosgebied verkwanseld aan de bisschop, maar liet nog wel voor hij vertrok overal eiken planten die zo groot als angstaanjagende reuzen werden, Trendula, Saba en Brama en hun reuzenvader Kruko; Pit Morell heeft ze vast gezien in het donkere woud. Hij spreekt zelf van de enorme eiken, die geen houthakker aankon, je kon ze alleen kapot denken.

Andere personen uit Pit’s fantastische verbeeldingen komen uit Worpswede, waar hij, naar eigen zeggen, “versteckt”, verborgen, woont. Vanaf 1970 gaat hij geregeld met zijn vrouw en kinderen naar het Waddeneiland Sylt. Al meer dan dertig jaar brengt hij daar de hele zomer door in Kampen, dat voor hem evengoed ‘Humi-land’ werd. Inmiddels had hij verschillende reizen door en ook buiten Europa gemaakt. Een beeld dat sprekend deze verbreding van Humi weergeeft is zijn werk uit 2005, Arbeit in Humi, Arbeit an meinem Humi, Humi ist ueberall, Humi ist Heimat, Humi ist global.4

Morell, Humi
Morell, Arbeit in Humi, Arbeit an meinem Humi, Humi ist überall, Humi ist Heimat, Humi ist global (2005)

Kenmerkend voor de instelling van Morell is het bijschrift bij een fraaie tekening van de vuurtoren in zijn boek over Kampen. “Nooit mag de toren het ritme van haar lichtvuur veranderen. Op altijd gelijke tijdsafstanden straalt ze haar herkenning uit. Een tot regelmatigheid gedoemde, precies zoals wij mensen.” Maar wel in alle vrijheid. Vaak loopt Pit over het strand. “Met de vloed komen de meeuwen. Hun gekrijs brengt de zenuwen tot rust.” Net als de taal van water en golven. Op het vasteland zijn enkel de ruisende bomen een surrogaat.5 In Kampen staan ook twee prachtige schetsen van Rosmarie, zijn schone vrouw. Zij wordt door hem bejubeld in zijn boek Worpswede.6

Morells Counter Culture

Wat een verschil vormen deze klassieke schetsen met zijn fantasie-werk! In 1968, Pit was toen 29 jaar, had hij een gesprek met de Duits-Amerikaanse kunstenares Lil Picard, een dame op leeftijd, maar vol van de meest moderne kunst, zoals de performance. Eerst vond ze, ze zei het openlijk, zijn werk ”wel wat middeleeuws, wie maakt nu vandaag nog zoiets”. Maar toen ze twee dagen had rondgestapt in Worpswede begreep ze het veel beter en gaf Pit een mooi compliment: “Weet je, nu begrijp ik je beter. Je leeft hier al heel lang in de Underground!”7 Ik vermoed dat ze Pit’s werk inmiddels kon vergelijken met dat van andere dorpsschilders, en dacht, dat hij zich afzette tegen zijn traditionelere collega’s. Wanneer je het zo bekijkt had zijn werk dezelfde Underground-allure als die van de hippe figuren in New York; het contrasteerde met dat van de oude garde in deze kunstmetropolen. Zij behoorde in de VS bij deze Counter Culture en was daar bevriend met lui als Andy Warhol en Roy Lichtenstein.

Het is interessant om Morells werk vanuit dit perspectief te benaderen. Morell als “Underground-schilder”, tegenover de normale dorpscultuur. Met totaal ander werk dan dat van zijn mede-dorpsschilders, maar intussen zelf toch ook een man van dorp en eiland, en zo, naar eigen zeggen, een ‘tot regelmatigheid gedoemde mens’. Deze aard heeft hij meegenomen van huis uit, in Hümme. Het maakte hem tot schepper van nieuwe sprookjes, een surrealistische fantast. Misschien was hij in zijn jeugd eerder een herboren Dadaïst. Bijna een eeuw geleden werd in Zürich, toen vluchtelingeneiland in een wereld die in brand stond, het cabaret Voltaire opgericht. “26 februari 1912… gala night / simultaneous poem 3 languages, protest noise Negro Music… invention dialogue!! DADA! Latest novelty!!!”

Men herkent hierin de jonge Morell, ook een Aussenseiter, of, zoals hijzelf ironisch schrijft: “Op de dag van mijn geboorte was ik al een Aussteiger”, een mens die eruit stapt. Na DADA kwam het surrealisme8 en daarmee zijn we weer in de buurt van Pit Morell gekomen, bijvoorbeeld wanneer we kijken naar zijn Siebenmeilenstiefel.

Morell, Siebenmeilenstiefel
Morell, Siebenmeilenstiefel

Gefascineerd werd ik door een aantal werken dat te zien was op een tentoonstelling in Oldenburg9, en wel Die Angst ist erlaubt en Die Zeit drängt. Wat heeft Morell hier uitgebeeld en waarom gaf hij deze titels? Ter afsluiting ga ik deze beide werken bespreken op de manier die mij eigen is en die, als principe van waarnemen, past bij Morell’s eigen instelling, zien wat er staat (realistisch) en er vervolgens vanuit eigen innerlijke beleving mee omgaan. Hoe Morell dat zelf doet, is goed beschreven door Peter Springer, de man achter de Oldenburger tentoonstelling.10 Dat herhaal ik niet, maar probeer mijn eigen instake uit, waarover hij, nadat hij de Duitse versie had gecontroleerd, vol lof was.

Die Angst ist erlaubt

Reeds de titel trekt mijn aandacht. Want zelf ken ik namelijk nauwelijks angst of herinneringen aan angst. Een vaag onaangenaam gevoel wanneer een vliegtuigje overtrekt dat me doet herinneren aan de Engelse jagers die achter ons huis op treinen schoten. Mijn vader was dan in alle staten, want hij had verschrikkelijke gevechten overleefd toen Duitse parachutisten massaal landden midden in zijn eenheid op de Grebbeberg. Soms ben ik bang voor een woeste hond. Soms moest ik hoogtevrees overwinnen of vrees om in het openbaar te spreken. Maar ja, afgezien van normale afweermechanismen tegen gevaar ken ik geen vrees. Mijn levensomstandigheden zijn er niet naar; ik ben nooit bang geweest voor de dood, ook niet toen ik kanker had. Voor mij hoort de dood bij het leven; vroeg of laat zul je sterven.11

Morel, Angst ist erlaubt
Pit Morell, Die Angst ist erlaubt, 1969, Farbradierung; 49,8×27 cm.

De titel van Morells ets suggereert dat hier angst zichtbaar is. Er is één persoon – links midden, laten we hem Rainer noemen – die grote angst uitstraalt, zoals we die kennen van werken van Edvard Munch. Ook de persoon daaronder, die Maria heet, lijkt verbijsterd, en de haas die wordt aangevallen door een hond toont uitzinnige vrees. Schrikt Rainer van zijn geliefde, als hij ziet dat ze in verwachting is? Deze zwangere vrouw, Lisa, lijkt iets af te weren; begrijpelijk, zij beschermt haar vrucht. Is de vrouw linksonder gehandicapt; zit ze in een wagentje? Wat draagt de centraal staande vrouw, een staf die als glijbaan fungeert voor een popje? Wat lijkt boven haar hoofd te zweven en waar kijkt ze naar? Soms naar een belaagster, een concurrent in de liefde? De betekenis van de wandelende mensen rechtsboven kan ik niet verstaan; ook het figuurtje rechtsonder zegt mij niets. Tenslotte is er nog in het midden links een man die grijnzend naar zeven kleine voorwerpen kijkt, waar Lisa misschien ook naar wijst. Lampjes? Schrikken mensen daarvan? Het is een bont gezelschap dat weinig op elkaar betrokken is, op Rainer en Lisa na. Ieder met zijn eigen problemen, zorgen, angsten? Natuurlijk zijn die geoorloofd.

Die Zeit drängt

Pit Morell, Die Zeit drängt, 1971; ets, aquatinta; 49,5x 32 cm

Die Zeit drängt! De Joodse filosoof Walter Benjamin, die in 1933 naar Frankrijk vluchtte, en vele anderen met hem, zeiden toen de nazi’s de baas waren in Duitsland: zeker, het is thans het uur van de waarheid; Benjamin noemde dat “het uur nu”, de kairos, de messiaanse stilgelegde tijd. Het verleden krijgt weer actualiteit. Nu moet men zich bewust worden van wat geweest is, zich het verleden herinneren. Zonder gedenken zal er veel kwaad gebeuren.12

Het is nu of nooit. Maar wat moet gebeuren en gebeurde het ook werkelijk? Een pijnlijke vraag. Het beeld wordt overheerst door een vrouw, misschien Morell’s Rosmarie; ze kijkt streng en op de grond ligt de schepper van het radeerwerk zelf, hij roept luid: “Menschen, hör mal zu!” Een stuk of acht mensen, wezens bepakt met dieren, komt op het geschreeuw af. Verderop, niet voor ons zichtbaar, staan er nog veel meer, want wie zo luid het grote moment aankondigt, moet wel een existentiële boodschap hebben. Ik sta er zelf bij, en denk meteen aan de held van Nietzsche, in zijn Also sprach Zarathustra. Is Rosmarie bang dat haar Pit voor zijn beurt zal gaan schreeuwen: God is dood!?

Morel, Angst ist erlaubt
Pit Morell, Die Zeit drängt, 1971, ets, aquatinta; 49,5× 32 cm

“Bek dicht”, fluistert ze, “er zijn hier vrome Worpsweders, die zullen dat niet pikken.” “Wat niet?”, zegt Pit, benauwd vanwege zijn ongemakkelijke houding. “Je wou toch zeggen God is dood!” “Dat zeg ik thuis wel, maar niet bij al dit vrome volk.” En toen riep hij, zo hard als hij kon: “Volk van Worpswede, de tijd dringt! De schepping (dat zal die vrome lui aanspreken)… de wereld gaat naar z’n mallemoer.” De mensen staan hem onbeweeglijk aan te gapen. “Duitsland gaat eraan…” De mensen halen hun schouders op, iemand roept: Freiburg? München? Een gans gakt. “Schleswig-Holstein loopt gevaar!” Hoezo dan?, verbaast zich een ander. “Worpswede gaat ten onder!”” Ineens dringt de hele meute op en gaat dreigend voor Rosmarie en Pit staan, sommigen stoten hen aan. “Hoezo dan?, klinkt het als uit één mond. Nu neemt Rosmarie, groot en sterk, het woord. “Mensen!”, begint ze. Iedereen deinst achteruit. “Mensen, de tijd dringt. Het is geen 1945 meer. Het is 1971. Worpswede zal eraan gaan wanneer we niet ophouden met alleen maar meer welvaart te wensen, wanneer we ons geluk verkwanselen voor meer rijkdom en minder natuur, wanneer we onze veiligheid willen bouwen op atoombommen en niet op … “ Pit kijkt haar verwonderd aan, over haar mooie woorden die zeggen wat hij op zijn manier ook denkt, dat de weg met de god van de vrome gebeden doodloopt, en beiden zien, dat heel Worpswede wegloopt met hun veestapel. Ze ginnegappen over die rare kunstenmakers, kijken niet eens meer om als Rosmarie en Pit nog een keer roepen: “Het is geen grap, de wereld gaat eraan, het is zover, die Zeit drängt!!!”


Noten

1. Pit Morell, “hoffnungsharfe”, in: Signale / Gedichte, Bechtle Lyrik Band 14, München 1967.
2. Uit: Pit Morell, Worpswede, Oldenburg 1983. Andere boeken van of over Morell: Pit Morell, Signale / Gedichte, Bechtle Lyrik, Band 14, München 1967. Pit Morell, Kampen. Skizzen&Texte, Hamburg 1979. Jean Pierre Morell, Ein phantastischer Seher. Zeichnungen, Bathasar Avon Verlag, Worpswede 1981. Pit Morell, Worpswede. Nachrichten aus dem Moor, Worpswede 1984.
3. Een uitspraak waarbij ik moest denken aan Chuang-Tse, een filosoof uit 300 v. Chr., waarover ik las bij John Gage. Uiteindelijk is alles hetzelfde.
4. Aus “Pit Morell”, in: R. Lubricht, H. Jung, Kunstpreis des Landeskreises Osterholz 2008, 32f.
5. Pit Morell, Kampen. Skizzen & Texte, Hamburg 1979.
6. Pit Morell, Worpswede, Oldenburg 1983.
7. Pag. 27f. Lil Picard: ‘Jetzt weiss ich es, Morell, Sie leben ja schon längst im underground!” Motto: “Die Phantasie ist ein klügerer Künstler als die Nachahmung”
8. In de Duitse versie vergelijk ik uitgebreider Morells verwantschap met de stromingen DADA en surrealisme.
9. P. Springer, Hg., Pit Morell – Worpswede, Oldenburg 1983.
10. Ibid. pag 27.
11. Zie Albert Ploeger, Als levenden en doden elkaar ontmoeten. Mensen van goede wil – vroeger en nu.
12. W. Benjamin, “Über den Begriff der Geschichte”, in: Ders., Gesammelte Schriften Bd 1-2, STW 1991; G. Agamben, Die Zeit, die bleibt, 88ff, SV 2453