Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Algemeen)

De kapsones van Sophie Calle

In 2015 zal een gefingeerd congres plaatsvinden van levenden en doden waar zeventig visuele kunstenaars, schrijvers, wetenschappers, filosofen en theologen uit heden en verleden met elkaar discussiëren. Elke dode zal worden vertegenwoordigd door een specialist, die hem goed heeft bestudeerd. Van dit project wordt een verslag gemaakt door Dr. Marie-Claire Flou, een Luxemburgse godsdienstfilosofe. In het nu volgende stuk komen alleen namen voor van mensen die op het congres aanwezig zijn. Marie-Claire schrijft:

De Franse kunstenares Sophie Calle heeft mij toegezegd dat ze ter plekke zou proberen spontaan een installatie te maken van of rond foto’s die te maken hebben met de deelnemers aan het congres. Zodra ze is aangekomen wijs ik haar de weg naar de tentoonstellingshal en vraag haar of ze verder nog wil overleggen. ‘Ik heb voor de zekerheid toch maar een aantal catalogi van eerdere exposities meegenomen’, zegt ze. ‘Voor als mijn creatieve ader niet open gaat. Die ga ik maar meteen hier neerleggen, vind je niet?’ ‘Tuurlijk!’

‘Ik ben nog steeds hartstikke trots op de dikke verzamelbundel die werd gemaakt toen ik mijn grote overzichtstentoonstelling had in het Centre Pompidou, jaren geleden. Daarin staat heel veel informatie over al mijn werken tot 2003. Alleen al de titel’, grijnst ze, terwijl ze twee exemplaren uit haar bag opdiept en in de voor haar bestemde hoek deponeert. SOPHIE CALLE M’AS-TU VUE (Prestel Munich etc 2003; m’as-tu vue = moet je mij zien, opschepperig doen) staat erop.

Calle: M'as-tu vue Calle: Aveugles

‘Moet je mij zien, wat een kapsones, dat is wel waar. Ik doe de gekste dingen, dring me met mijn levensverhalen op aan anderen, huil uit, schreeuw om aandacht, voel me daarna weer opgelucht. Ik ben een kruidje-roert-zichzelf, en ook nog eens ongegeneerd nieuwsgierig in wat andere mensen doen, beweegt… Ik herken me wel in de titel van een studie over mij, Het leven leven als kunst. Want pas toen ik die weg insloeg en mijn vorm van kunst ontwikkelde, kreeg ik telkens kansen om te kunnen omgaan met mijn verwonde geestelijke leven. Want al die gewone dingen die ik met anderen wil delen, die zijn mijn verwonding (Y.-A. Bois, Vivre la vie comme art, 30). Dat is mijn vorm van monomanie’ (Marina Van Zuylen, Monomania: the flight from everyday life in literature and art, Cornell University Press, 2005). ’Zoals in Exquisite Pain?’ ‘Precies dat. Die enorme pijn gelocaliseerd, zeg maar, in mijn hart. Toen mijn lief tijdens een langer durend verblijf van mij in het buitenland opbelde en zei dat hij een nieuwe vriendin had en mij kon slijten. Die pijn kreeg ik eruit door drie maanden lang vrienden en onbekenden de vraag te stellen: Wanneer leed jij het meest? En dan het antwoord te horen en je eigen pijn te verwoorden, steeds opnieuw. Maar ik durfde er toen in 1985 geen kunstwerk van te maken. Pas in 2003 was het zover…’ ‘Sophie, ik ken nogal wat van jouw werk, neem Les Dormeurs (De slapers, Genève 1981), Les Aveugles (De blinden, Paris 1986), en The blinds (Sophie Calle, Voir la mer (See the Sea), Boek – Engels, 2010). Dat ontroerde mij erg…’

‘Waarom, Marie-Claire? Wat ontroerde je?’

‘Sowieso heb ik… ja weet je, ik ben van nature en door mijn omstandigheden een gelukkig mens. Ik kan er niet tegen dat anderen, door handicaps, of oorlogsgeweld, of omdat ze een beroerde jeugd hadden…’ ‘Zoals ik’, komt Sophie er even tussen. ‘…dus sowieso heb ik een gevoel van “waarom ik wel en zij niet”, snap je.’

‘Akkoord, en?’ Ze kijkt me nu even recht aan zoals ze op het dikke boek is afgebeeld, en ik voel mij voyeuristisch in het kwadraat. Zij geeft zoveel van zichzelf! Maar wat precies? Waarom zie ik een intens verdrietige trek op haar mooie gezicht? ‘Ga door’, zegt ze zacht, ‘Les Aveugles! Blindgeboren. Ik vroeg hen wat voor beeld zij hadden van schoonheid. En meer dan twintig jaar later vroeg ik aan mensen die eerst wel konden zien wat ze zich herinnerden van schoonheid uit de tijd dat ze nog niet blind waren.’

Calle drie afbeeldingen
Het schoonste wat ik gezien heb is de zee, de zee zover als het oog reikt

Nu zij dat zo cool zegt, raak ik even in verwarring. Dat zeg ik haar ook, en ze moet glimlachen. Ze slaat het boek op bij de vraag die ze stelde, en slaat om zodat we foto’s van blinden zien met hun antwoord. Ze kijkt me aan, ‘Continue!’

Daar ga ik. ‘Allereerst moet ik denken aan dat beroemde schilderij van Bruegel, De parabel van de blinden. Dit schilderij is gebaseerd op een gelijkenis van Jezus over Farizeeën: “Laat ze toch, die blinde blindengeleiders! Als de ene blinde de andere leidt, vallen ze samen in een kuil” (Matteüs 15:14). Je zult wel weten dat Charles Baudelaire er zijn eigen, zeer aanschouwelijke versie van heeft gedicht, Les aveugles. Charles verplaatst zich met de blinden in het stadsgewoel. Hun ogen, dicht hij, waar het hemels vuur in is gedoofd, staan open en op de hemel gericht. “Hun weg leidt door de eindeloze duisternis / … / o stad! Jij, die rondom ons zingt en lacht en raast, / alleen, tot aan de gruwel, van vermaak bezeten, / zie mij: ik zeul mij voort als zij, maar, meer verdwaasd, / vraag ik, wat in de Hemel zij het hunne weten!” (Charles Baudelaire, ‘Les aveugles’, 1860, in: Les fleurs du mal; Ned. Verbeelde gedichten, vertaling Petrus Hoosemans. Amsterdam/Antwerpen z.j.).

‘De hemel… Charles is geweldig, als je hem een beetje doorziet’, zegt Sophie. ‘Gelukkig zijn blinden in het westen er nu heel wat beter aan toe dan in zijn tijd en daarvoor. Logisch dat ze vroeger hoopten op een beter leven na de dood. Die verwachting was het enige positieve dat ze kenden. Nu is ook voor hen de aarde aantrekkelijker geworden.’

‘Hans Alma wil hier een verhaal houden over Bruegels schilderij dat precies ingaat op wat jij nu zegt. Hun aardse ellende en het verlangen naar zin (Hans A. Alma, De parabel van de blinden. Psychologie en het verlangen naar zin, oratie UvH-Utrecht, Amsterdam 2005; vergelijk hier de kunstmeditatie-Bruegel). Nou ja, dat zal ze verder zelf wel vertellen.’

‘Maar jij, Marie-Claire, kom op, nu jouw eigen ervaringen.’ Opnieuw kijkt ze mij recht aan en voel ik haar niets ontziende wens om de ander te doorgronden en daarin ook een beetje zichzelf te ontdekken. Waarom, waarom ben jij zus en ik zo. En: delen we alsjeblieft iets? ‘Continue!’

‘Ik heb zelf een aantal keren blinde mensen begeleid; ze hebben mij van alles verteld over hun wereldbeeld en ik legde hen uit wat ik zag. Bijvoorbeeld toen ik gearmd met een blinde jongen door een polder wandelde en ik erg moest oppassen dat hij niet zou struikelen over oneffenheden. Of toen ik met collega’s een kasteel bezocht. Ik liet hen tasten aan bloemen, aan deurposten, aan beelden, ook een keer in het Musée Rodin. Toen jij daar exposeerde was er een vrouw, weet je nog wel, die niet alleen jouw nieuwsgierigheid naar mensen maar ook de schoonheid van je werk had ervaren en tegen je zei: “Er was daar een blinde naakte vrouw met heel erotische borsten en geweldige kont”. En die blinde die van hoofdhaar hield, vooral van lang Afrikaans haar… Nu ik hun gezichten weer zie, in jouw boek, komt mijn eigen gevoel weer boven. Van weemoed, geloof ik. Ze missen veel, maar kunnen veel beter tasten, ruiken en horen dan ik. En vrijer vrijen! Ze hebben andere gaven die hen zo bewonderenswaardig maken. Dat kwam ook op mij over uit jouw werk.’

Sophie knikt. Ze spreidt naast de catalogi nog een aantal foto’s uit. ‘Als ik om me heen kijk en Ai Weiwei’s grote werken zie of de schilderijen van Marlene Dumas, voel ik me toch wel nietig. Ook die video van Pipilotti Rist zal, als iemand op de startknop heeft gedrukt, een heel wat imposantere indruk wekken dan mijn boekjes en losse foto’s. Het zal een groot deel van de ruimte vullen. Ik moet echt iets nieuws verzinnen, dat de deelnemers zelf aangaat, Marie-Claire!’

‘Ach, ik weet natuurlijk niet of het je zomaar zal lukken, maar als ik al jouw werk overzie, kan ik vermoeden dat jouw creativiteit er ook deze keer wel weer uit zal barsten.’ ‘On verra’, zegt ze, we zullen wel zien.