Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Bijbels)

De komst van de Messias en Bruegel’s parabel van de blinden

Advent is de periode van vier weken die voorafgaat aan het kerstfeest. Advent betekent ‘komst’, de komst van de Messias. Het is een tijd van bezinning. Al bijna tweeduizend jaar geleden heeft Jezus gezegd dat hij na zijn dood terug zou komen ‘om te oordelen de levenden en de doden’. De maatstaf voor een positief oordeel zou zijn, of men goed paste bij het Koninkrijk van God, dat wil zeggen rechtvaardig heeft gehandeld en mensen in nood heeft bijgestaan. Want, zo zei hij, mijn vader in de hemel en ikzelf hebben het meest oog voor de verdrukten; die willen wij bevrijden.

Zijn leerlingen en de andere volgelingen van Jezus hebben deze boodschap van de komst van Gods Rijk wijd verbreid in het Romeinse Rijk. Maar zij beseften ook, dat ze vaak faalden in pogingen om Jezus na te volgen. Paulus en Petrus hebben dat in hun brieven aan jonge christengemeenten onder woorden gebracht. Wij falen vaak, en beseffen dat ook wij, net als de verdrukten, om bij God te horen, moeten delen in de bevrijding door God. Christenen bezinnen zich in de adventstijd, als voorbereiding op het feest van de geboorte van Jezus, op deze beide aspecten. Hoe kunnen wij in onze huidige wereld gestalte geven aan Jezus’ oproep om rechtvaardig te handelen en mensen in nood bij te staan? Dat is het ene aspect. Het tweede is: Hoe zouden wij zelf het leven kunnen volhouden, ons telkens falen ten aanzien van onze medemensen, en daarmee ten aanzien van God, wanneer God zelf niet naar ons omzag en ons nieuwe levensadem gaf? Zoals Jezus omzag naar zijn discipelen. Hij wees ze scherp terecht wanneer ze niet in de lijn van het Koninkrijk spraken en handelden. En tegelijk vergaf hij het hen en gaf ze nieuwe moed om verder met hem mee te gaan.

Met Jezus meegaan was niet eenvoudig. Maar er waren evengoed geregeld mooie en vrolijke momenten. Ook dat vinden we verbeeld in de Adventstijd. De derde adventszondag staat altijd in het teken van de voorpret over de komst van de Messias. Dan lezen we een optimistische tekst uit een profetenboek, in 2013 is dat Jesaja 35:1-6. Ook de evangelielezing, Matteüs 11:2-11, deelt in die vreugde, deze voorpret.

Maar waarom heb ik bij deze aangename dingen het treurige schilderij van Bruegel uitgekozen?

Bruegel: De parabel van de blinden

Waarom dacht ik, intuïtief, dat ik het toch goed kon gebruiken voor deze meditatie, terwijl Bruegel het De parabel van de blinden noemde, uit een andere tekst van Matteüs. De leerlingen van Jezus zagen het weer eens niet zitten, ze waren bang. Ze maakten zich zorgen om de harde confrontaties van Jezus met Farizeeën. Maar Jezus zei: “Laat hen toch, blinden zijn zij, die blinden leiden. Wanneer een blinde een blinde leidt, zullen ze allebei in een put vallen.”

Dat is geen voorpret. Dat is wel even iets anders dan wat Jesaja en Jezus in de beide andere teksten zeggen. Al is het ook daar bij hen lachen door hun tranen heen. Wanneer de leerlingen van Johannes de Doper, die in de gevangenis zit, aan Jezus vragen of hij de Messias is, antwoordt Jezus met de messiaanse woorden die ooit door Jesaja gesproken zijn. Ze moeten aan Johannes, die de dood voor ogen ziet, vertellen dat alles rond Jezus even mooi is. De doden, Johannes, worden opgewekt en de blinden kunnen weer zien. Johannes, je kent toch de profetie van Jesaja over de eeuwige vreugde, die kommer en kwel zullen verdrijven!

Het valt te raden wat de gevoelens van de leerlingen van Johannes geweest zullen zijn, toen ze met Jezus’ antwoord terugkeerden naar hun meester in de gevangenis! Ik ben blij dat ik niet in hun schoenen stond. Het contrast tussen de ellende van Johannes en het vrolijke antwoord van Jezus is schrijnend.

Er zit een dubbelheid in deze bijbelverhalen, die we in het Oude testament en zeker in bijna elke Psalm tegenkomen. De rechtvaardigen overwinnen altijd maar weer, de vijanden zijn goddeloos en worden steeds verpletterd. Terwijl we in de realiteit zien hoe Israël in ballingschap gaat en de joden uiteindelijk verdreven worden door iedereen, telkens opnieuw. Zo geeft met name het oude testament zeer dubbel de verwachtingen en de werkelijkheid van de aardse geschiedenis weer. Jezus leefde met de Schriften, en was zich op dezelfde wijze tegelijk bewust van de ellende van de Romeinse bezetting en vol verlangen dat zijn volk heel concreet bevrijd zou worden. Alleen verwoordde hij net als Jesaja zijn hoop in een toekomstbeeld: Het Koninkrijk van God is op komst! Dan zijn we, door de dood heen, bevrijd van zonde en ellende. Zoals met name Paulus het beschreven heeft. Daar hebben de meeste moderne mensen, zoals ikzelf, tegenwoordig grote moeite mee. Wij verwachten immers ook heel veel van ons leven nú. Wij sluiten blinden niet uit, maar zien hen als medegenieters van het leven.

Bij Jezus en de christenen vroeger lag dat anders. Zij leefden wel voor het visioen, maar verwachtten de vruchten pas na de dood. Was Jezus’ vrolijke antwoord aan Johannes zo bedoeld? Had Johannes goed geleefd, was hij net als Jezus een mens die alles had gegeven voor liefde, recht en vrede? Had hij, net als Jezus, het visioen al in zijn eigen leven waar gemaakt? Hoorde hij dus in leven en in sterven bij de voltooiing van het visioen?

Wat heeft Bruegel willen zeggen met zijn parabel van de blinden? Ongetwijfeld meende hij net als Jezus, dat geestelijk blinden, onrechtvaardigen, eens ten val zullen komen. Maar zulke ongelukken gebeurden vroeger ook concréét. Sommige uitleggers van het schilderij winden er dan ook geen doekjes om: ach, ze verdrinken alle zes, dat is heel tragisch voor lichamelijk blinden.

En nu het contrast. Want intussen ging ook Johannes de Doper, geen geestelijk blinde, de profeet die gerechtigheid predikte, er daadwerkelijk onderdoor. Niet lang daarna zal ook Jezus, ondanks zijn prachtige visioenen, eveneens gedood worden. Én: opstaan van de doden. Dat is de kern van het evangelie, de blijde boodschap. Wij allen leven vrolijk, verdrietig, geestelijk blind of minder blind, wij allen leven naar de dood toe.

Maar als we nog één keer naar Bruegels werk kijken, kunnen we, net als veel uitleggers van het schilderij, ook zeggen: de eerste blinde sleept weliswaar de tweede mee in zijn val, maar we zien dat hij zijn arm al uitstrekt naar de lelie, symbool van Maria, van Gods liefde zelf, die hen zal redden. Heel concreet zouden de andere vier tastend, zwoegend, hun twee lotgenoten weer op de wal trekken.

Is dat voorpret over de komst van onze Heer? Jazeker, het is vrolijk lachen door onze tranen heen. Het is: je inzetten voor de nood van de wereld. En, voor mij niet minder concreet, het is Gods liefde die ons mensen, elke mens die dat wil, nu al betrekt bij zijn Koninkrijk, Gods liefde die ons redt, nu en door de dood heen.

Christenen verwachten de Advent, de komst van de Messias in hun midden; zij vieren dat in het feest van avondmaal en eucharistie. Hij trekt met hen mee, als zij willen helpen in nood maar ook wanneer zij falen; als zij genieten van het leven en wanneer alles tegen zit. Zo geeft hij hen een zinvol leven, omdat voor hen Gods Koninkrijk al is begonnen.

(Ik meen dat mensen die zich geen christen noemen in andere woorden en beelden hetzelfde kunnen ervaren. Wanneer zij leven met dezelfde instelling van ‘je inzetten voor mensen in de verdrukking’ en ‘jezelf laten bemoedigen door verhalen en liefkozingen van anderen als je dat – vaak bitter – nodig hebt, en wie heeft dat niet? In de kunstmeditatie De kapsones van Sophie Calle, waarin eveneens blinden centraal staan, heb ik geprobeerd dit te beschrijven.)