Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Essays)

Naar Engeland 3. Virginia Woolf: Leven en dood, zoet en bitter

Mrs Dalloway

“Dostojewski zei dat je moest schrijven vanuit je diepste gevoelens. En doe ik dat?”, vraagt Virginia Woolf zich af in haar dagboek. “Of goochel ik met woorden, zoals ik ze mooi vind? Nee, dat denk ik niet. In dit boek heb ik bijna teveel ideeën. Ik wil leven en dood weergeven, gek zijn en gezond, ik wil het sociale systeem bekritiseren (…). Schrijf ik The Hours vanuit diepe emoties? Natuurlijk stellen de gekke gedeelten me enorm op de proef, maken dat mijn geest scheel kijkt, zo erg dat ik er bijna niet aan durf denken er de volgende weken mee door te gaan. (…) The devil of a struggle”.1

The Hours, dat werd Mrs Dalloway, en Woolf zou er nog lang aan knagen voordat ze het klaar had. Ze had een plot bedacht die, zoals altijd, biografische trekken had en qua vorm een beetje samenhing met ideeën uit Eliot’s The Waste Land, dat zij en Leonard op hun eenvoudige drukpers hadden geproduceerd, en vooral met Ulysses, het boek van Joyce, dat ze een jaar eerder gelezen had, maar dat te omvangrijk was voor hun pers. Bovendien vond ze het te grof; het lukte Joyce ook niet het elders uit te geven in Engeland; het ging alleen in het liberale Frankrijk.

Woolf had eerst een kort verhaal geschreven, Mrs Dalloway in Bond Street. Maar al twintig jaar daarvoor wilde ze een stuk schrijven waarin ze een man en een vrouw toont zoals ze opgroeien – maar elkaar nooit ontmoeten – die elkaar niet kennen, terwijl je toch steeds voelt dat ze elkaar meer en meer naderen. Dat lijkt haar opwindend.2

Woolf maakt net als Joyce een vertelling van één dag. Met Eliot deelt ze het gruwelijke van de afgelopen oorlog. Haar eigen gevoelens van gekte verstopt ze in een paranoïde man met een shellshock door ervaringen en verwondingen in WOI.3 Hij zal zelfmoord plegen. Ze noemt hem Septimus, de zevende, en dat is zijzelf, de zevende van Lesley Stephens kinderen. Hij dient als dubbelganger en contrast van Clarissa Dalloway,4 die wel in leven blijft. Septimus en Clarissa laten de twee belangrijkste kanten van Woolfs identiteit zien, later nog uitgebreider verwoord in The Waves. Daar is Rhoda de vrouw die angst heeft voor het leven en geen mens durft aanspreken en Bernard degene die juist goed uit zijn woorden komt, van anderen kan leren en zijn identiteit telkens bijstelt zoals past bij veranderende levensomstandigheden.5

Door het hoofd van Mrs Dalloway speelt ook vaak het verlangen naar een ander leven, wat ze afleest aan een zin uit Shakespeare’s Cymbeline, “Fear no more the heat o’ the sun / Nor the furious winter’s rages”.6 Maar na haar grootse party leeft Clarissa op, als ze, zoals we zullen zien, erkenning vindt van een jeugdvriend en voelt dat haar eigen probleem met de dood verdwijnt.

“Mrs Dalloway said she would buy the flowers herself.” Zo begint Woolf de roman waarin Clarissa Dalloway en haar feest centraal staan. Het zal tien uur geweest zijn, want Big Ben slaat. Het was enorm druk, maar dat was waar ze van hield, leven, Londen, op dit moment in juni 1922. Net als de auteur van het boek zelf! Helaas waren er nog veel moeders en weduwen die treurden over het verlies van een geliefde, of mensen die voor altijd getekend waren door de gevolgen van verwondingen.7 En al vond ze het nu prettig op straat, toch leek het haar geen probleem dat ook zijzelf een keer compleet zou verdwijnen; alles zou gewoon verdergaan zonder haar. Of was het troostend te geloven dat ook de dood eens voor altijd zou eindigen? Dat ze verder zou leven met geliefden en met vreemden? Met al die doden na de oorlog en allen die treurden over hen? In de etalage van een boekhandel zag ze haar gedachten bevestigd; in een opengeslagen boek las ze Shakespeare’s woorden uit Cymbeline ter nagedachtenis van een dode. “Fear no more the heat o’ the sun…“ Ze was niet tevreden, zoals haar man Richard, die alles deed zoals hij het zelf wilde. Terwijl zij zich bij de helft van wat ze deed afvroeg wat anderen er van zouden denken (Woolf tekent Richard als haar eigen man Leonard en Clarissa als zichzelf).

plattegrond plattegrond

Links de Londense wijk Bloomsbury met linksboven Tavistock Square, waar de Woolfs 15 jaar woonden. Aan een plein verderop, Gordon Square, woonden Vanessa Bell met haar kinderen, Duncan Grant – en een varierend gezelschap van ‘bijwoners’, zoals haar man Clive Bell ze noemt.8 Rechtsboven Mecklenburg Square waar ze korte tijd woonden, toen Tavisstock ging grenzen aan nieuwbouw, tot de Duitse bombardementen op Londen. Tavistock werd totaal vernield, maar ook Mecklenburg moest afgebroken worden. Rechts de plattegrond van de buurt van mrs Dalloway en haar wandeling om bloemen te kopen: Westminster, St James park, Piccadilly, Bond Street (met noordelijker Bloomsbury)

Toen ze de bloemenzaak in Bond Street binnenging, hoorde ze buiten een geweldige knal. Ze keek door het raam. De knalpot van een auto. Er waren er in 1923 nog maar weinig, en dit was ook nog eens een bijzondere auto, van de koningin of van een minister. De wagen stopte aan de overkant van de straat. Daar stond ook Septimus Warren Smith, als aan de grond genageld. Alle verkeer stond ineens stil. Ieder keek naar de auto. Septimus keek, voor zich zag hij de verschrikking die hem blijvend kwelde. Zijn vriend Evans, naast hem in de loopgraaf aan het front in Italië, dood. Septimus zelf, getroffen door een granaatscherf. Eerst leek hij te herstellen en trouwde een Italiaanse, Lucrezia, maar, terug in Engeland, nam zijn paranoia alleen nog maar toe. Nu hoorde hij de knal, zag overal vlammen en meende dat hij het was die het verkeer tot stilstand had gebracht. Wezen niet alle omstanders naar hem? Septimus stond zichzelf toe vreselijke dingen te zien, steeds opnieuw. Dat zou ik ook kunnen, als ik het probeerde, dacht Rezia, maar daar moet je je voor afsluiten. De Italiaanse trok hem mee, ze was bang, want Septimus had gezegd: “I will kill myself”.

Hij moest weg uit de menigte, een stil park in. De koninklijke auto reed verder, ieder die het zag voelde even de afglans van de onsterfelijke inzittende. Jonge mannen op de trottoirs waar de wagen passeerde zouden zo hun leven als kanonnenvoer voor deze halve godheid gegeven hebben. Boven Regent Park, waar Septimus en Lucrezia op een bank gingen zitten, verscheen een vliegtuig. Zij wees hem er op, want dokter Holmes had gezegd dat ze hem moest afleiden van zichzelf.

vanessa filmbeeld
Originele omslag van Vanessa Filmbeeld: Septimus Warren

Smith en zijn Italiaanse vrouw Lucrezia Septimus keek omhoog, hij zag de bomen waaien, de hemel open gaan, kinderen roepen; er gebeurde van alles. Septimus, die dieper kon denken dan wat ‘normale’ mensen zichzelf toestaan, zag dat dit de geboorte was van een nieuwe godsdienst. Rezia kon het niet meer aan en liep even weg. Even niet Septimus, dan zag ze hem toch nog liever dood. Dokter Holmes had geen flauw benul van zijn kwaal en verwees hen naar een beroemde zenuwarts. In haar angst meende ze echter dat hij, nu ze hem even alleen had gelaten, verdwenen was, en zij alleen achter zou blijven, in een vreemd land. Maar nee, hij zat nog op de bank, ver van de wereld, zag zijn eigen hand, en daarnaast zijn gedode kameraad. Moet je zien, zei Lucrezia; ze wees op een groepje kinderen, met cricket spullen. Zien, hoorde hij, het onzienbare, de stem die hem aansprak omdat hij de grootste onder de mensen is; hij is teruggekomen om de wereld te vernieuwen.

Ook Clarissa zag, juist thuisgekomen klokslag elf uur, het vliegtuig. Ze schrok van de boodschap van haar dienstmeisje dat Richard, haar man, die middag naar een lunchparty zou gaan van Lady Bruton, een interessante vrouw. Waarom hij wel en zij niet? Fear no more, zei ze bij zichzelf. Ze miste iets wat vrouwen als Lady Bruton wel hebben. Maar haar oude jeugdliefde, Peter Walsh, die ze toevallig op straat was tegengekomen, is haar niet vergeten. Ook niet na vijf jaar werken als officier in India. Hij kwam nog diezelfde morgen langs om met haar te praten. Hij was nerveus, speelde dan altijd met zijn zakmes en merkte weer haar reserves, want zij was gehuwd met Richard, een belangrijk man, een deftige heer, terwijl hijzelf erg onconventioneel is. Zodra hij dat voelde, barstte hij in tranen uit. Clarissa was geschokt; ze trok hem naar zich toe en kuste hem; ze ervoer de verwijdering van Richard en de verbondenheid met Peter. Hij ook met haar, maar toen ‘mijn dochter Elisabeth’ binnenkwam, vluchtte hij weg en hoorde nauwelijks meer wat ze hem nariep: “Remember my party tonight!”9

Peter struinde door de City en dacht na over gebeurtenissen in hun vroegere woonplaats Bourton, met Clarissa, Richard en Sally Seton; viel even in slaap op een bank in Regent Park. Daar zat ook Rezia, die merkte dat Septimus steeds gekker werd… ze wilde van hem af. Dat merkte hij wel, ze had haar ring afgedaan. Nu voelde hij zich vrij; hij moest nu aan de minister-president zeggen dat hij de nieuwe leider was. Er kwam een hond aan, die een man werd. Een grote man die voorbij liep. Het was Peter Walsh, die het jonge stel even aankeek; de vrouw zag er verwilderd uit en de man deed vreemd. Peter dacht, dat jonge mensen heel anders waren dan zij vroeger.

Hij stond er niet lang bij stil, hij kwam in gedachten terug bij Clarissa; dacht aan haar verongelukte zus en dat ze later niet meer in goden geloofde en uitkwam bij de atheïstische religie van het goede doen omdat het goed is.10

Rezia nam Septimus, na het falen van dokter Holmes, mee naar een afspraak met de beroemde zenuwarts Bradshaw. Precies om 12.00 u. De arts zag meteen dat het een zeer zwaar geval was. Septimus gaf onbegrijpelijke antwoorden; Rezia moest het woord doen. Rust, rust, rust, schreef Bradshaw voor. Hij was niet gek – dat woord gebruikte deze arts nooit – maar had alle gevoel voor verhoudingen verloren. Ik zal een plaats voor hem reserveren in een van mijn rusthuizen. U heeft nog een grootse carrière voor u, zei hij. Maar ook deze arts heeft geen deskundigheid vond Rezia; ze was boos.

Woolf valt, verrassend, vanuit haar persoonlijke ongunstige ervaringen met de psychiatrie binnen in haar eigen verhaal. Ze tekent gelijkenissen tussen Septimus en haar eigen gevecht met een bipolaire stoornis, die zich heel sterk liet gelden in de jaren 1913-1915. Zo hallucineren beiden dat vogels zingen in het Grieks. En hebben elfmoordneigingen.

De psychiatrie had toen weinig om het lijf. Bradshaw zag over het hoofd, dat terugkeer via rust tot de vroegere staat, goede psychische verhoudingen, niet afdoende was voor de patient. Terugkeer naar de oude toestand vereiste een dieper inzicht in zichzelf en de omringende wereld.11 Geweldige artsen als Sir William Bradshaw werkten zich kapot. Hij wierf overal fondsen, bouwde rusthuizen. Maar waarom zouden we die vroegere staat willen, meenden sommigen. Sir William was rijk geworden, maar, protesteren zij, “to us life has given no such bounty”. En Rezia riep uit, dat ze die man niet mocht.

Het verhaal verplaatst zich naar Richard Dalloway die na de lunch bij Lady Scruton rozen meebracht voor Clarissa. Zij had ook naar de lunch gewild. Hij wilde zeggen, dat hij van haar hield, maar kreeg de woorden niet over zijn lippen. Toen Richard weer naar z’n werk was gegaan, voelde ze zich wanhopig ongelukkig, al wist ze niet waarom. Zodra ze echter had achterhaald waarom ze dat gevoel had – haar man en haar dochter waren, om verschillende redenen niet gesteld op haar party’s – keerde het gevoel van geluk terug. Want zij hield van het ongecompliceerde leven binnen haar hogere klasse.

Daarom alleen al moest ze niets hebben van die vriendin van Elizabeth, Miss Kilman.12 Want Kilman was een serieuze christen, die, zelf arm, zich in wil zetten voor mensen in grote armoede en dat ook verwachtte van rijkere mensen. Ze troonde Elizabeth mee naar een goedkope bazaar, maar na een kop thee met koekjes ging de jonge Dalloway haar eigen weg. Ze mocht dan al achttien zijn, ze had nog nooit in haar eentje een stadsrit gemaakt boven in de bus en beleefde daar veel plezier aan. Ze genoot van de late zon op de bus en de omgeving.

Ook Septimus genoot ervan, thuis liggend op de sofa, terwijl Rezia een hoed maakte voor hun hospita, die aardige vrouw. Maar hij werd te krap, en ze tornde de naden los. Je moet ook andere kleuren gebruiken, zei Septimus. Rezia was verbaasd, zijn stem klonk heel gewoon. En even later maakten ze een rondedansje om de tafel. Ook de kleindochter van de hospita deed mee, ze had de krant gebracht.

Maar toen Rezia het kind terugbracht naar beneden, voelde Septimus zich ineens totaal verlaten. Tot overmaat van ramp kwam onverwachts dokter Holmes toch nog weer langs, verschrikt hoorde Septimus hem komen. Toen Rezia moeite deed om hem op de trap tegen te houden, duwde de sterke man haar opzij. Ook al schreeuwde ze dat hij weg moest gaan, hij liep door. Septimus opende het raam, ging op de vensterbank zitten, en toen de arts binnenkwam, sprong hij naar beneden, dood.13 Holmes gaf Rezia een verdovend middel, zodat ze niet met haar dode man mee kon gaan in de ambulance. Peter Walsh hoorde de hoge bel van een ambulance rinkelen.

“One of the triumphs of civilisation”, dacht hij toen hij het zag. Die heeft snel, zeer humaan, een arme drommel opgepikt. Het kan jezelf overkomen. Wat een beschaving; ieder ging aan de kant om de auto door te laten. Om een leven te redden. Of was de zieke al gestorven? Hij raakte verward, was erg moe van alle nieuwe indrukken van de veranderde stad. Hij dacht terug aan een rit in Londen met Clarissa hoog in de bus, hoe ze naar beneden keek, weer eens een theorie ontvouwde, haar bevreemding uitsprak over al die mensen die ze niet kende, wat eindigde met een transcendentale theorie die haar, met haar schrikbeeld van de dood, in staat stelde te geloven dat wat we van een mens zagen moest worden aangevuld met het ongeziene deel dat zou overleven, hetzij opnieuw verbonden met een persoon, of zelfs zou ronddwalen op sommige plaatsen, na de dood. Misschien, misschien, want eigenlijk was ze sceptisch.14

En nu had ze hem meteen een briefje gestuurd, nauwelijks op tijd voor de vroege post. “How heavenly it was to see him. She must telling that”. Dat was alles. Hij was beduusd. In India wachtte een jonge vrouw met twee kinderen op hem; ze wilde wel met hem trouwen. Ze was ongecompliceerd, en wat wilde Clarissa? Hij besloot naar haar party te gaan. Er gingen veel mensen bij haar naar binnen, hij opende zijn mes in zijn broekzak… net zoals ’s morgens toen hij bij Clarissa was. Maar nu ontving ze hem als ieder ander, zeer formeel. “How delightful to see you!“, loog ze tegen iedereen. Hij had er meteen spijt van dat hij gegaan was. En de minister-president zou ook komen. Men zou de duurste drank gebruiken. Er waren veel chique gasten, allemaal hebben ze iets formeels, laten zichzelf niet zien, behalve Peter Walsh en de onuitgenodigde oude vriendin Sally Seton, beiden uit haar jeugd in Bourton.

filmbeeld
Filmbeeld: Mr and Mrs Dalloway begroeten de Bradshaws.

Maar voorlopig had Clarissa geen tijd voor hen. Ze moest dokter Bradshaw en zijn vrouw, die toch nog gekomen waren, begroeten. Zij hadden een naar verhaal te vertellen, daarom waren ze zo laat. Er was een patiënt uit het raam gesprongen, een jongeman, dood.

Clarissa gruwde van deze mededeling: moest dat nou echt, dit zeggen op haar party? Ze kan er niet tegen. Ze trok zich even terug en zag het voor zich, een neergekwakt lichaam: hij was op het bed van roestige spijkers gevallen. Daar lag hij met een bons, bons, bons van zijn hersens en alles werd zwart. Zo zag ze dat voor zich. Maar waarom had ie dat gedaan. En de Bradshaws komen met zo’n verhaal aanzetten op haar party! Zij moest weer terug naar de gasten. Hij was dood gegaan, zij zal oud worden. Zij kon nu een ding opzij zetten dat haar altijd, elke dag, had bezig gehouden, dagen verpest had. Zij hoefde niet dood te gaan, dat had hij voorkomen. Dood was uitdaging. Dood was een poging om te communiceren; mensen die de onmogelijkheid voelden de kern te raken die, geheimzinnig, hen ontsnapte; nabijheid zette apart; vervoering vervaagde; men was alleen. Er was een omhelzing in de dood.

Maar die jonge man, had hij toen hij zichzelf doodde, had hij toen hij sprong zijn schat, zijn liefde voor de dood, vast kunnen houden? “Wanneer ik nu zou sterven, zou dat nu het meest gelukkig zijn”, had ze eens tegen zichzelf gezegd, op die dag dat ze in het wit naar beneden was gekomen.15

En had Sir Bradshaw zo op die man ingepraat, dat hij had gedacht dat zulke mensen het je onmogelijk maakten om verder te leven? Dan was er, ze voelde het vanmorgen nog, de schrik, het onvermogen om verder te leven, een vorm van angst. En dan had ze, zoals wel vaker, het gevoel, dat ze, als Richard niet bij haar had gezeten, lezend in The Times, zou moeten ondergaan.

Zij was aan de dood ontsnapt. Maar die jonge man had zichzelf gedood. In zekere zin is dat haar ondergang – haar schande. Het is haar straf dat zij, hier een man, daar een vrouw, zag wegzinken in die diepste duisternis, en zij zich dwingt hier te staan in haar avondkleding.

Wat vreemd, het is niet te geloven, ze was nog nooit zo gelukkig geweest. Het kan haar vanavond niet lang genoeg duren.

Ze liep naar het raam. Ze vond het gek maar de hemel heeft iets van haarzelf in zich, in Bourton, hier in Westminster. Ze deed de gordijnen open en keek. Maar wat een verrassing! In de kamer tegenover hun huis staarde de oude dame die daar woont recht naar haar. Ze is bezig naar bed te gaan, ze keek nog even naar de hemel, waarin dichte wolken dreven. Bij haar zaten al die gasten, en deze oude dame ging naar bed, alleen. Ze deed de blinden dicht. De klok begon te slaan.

De jonge man had zichzelf gedood, maar zij had geen verdriet over hem, met de klok die sloeg een, twee, drie en alles wat doorging. Moet je zien, de oude vrouw had haar licht uitgedaan. De hele gevel was nu donker, en zij dacht, Fear no more the heat of the sun. Ze moest terug naar haar gasten, maar wat was het een buitengewone nacht! Ze voelde in zekere zin hetzelfde als hij, als de jonge man die zichzelf gedood had. Ze was blij dat hij het gedaan had; z’n leven weggooien terwijl zij in leven bleef. De klok sloeg, zij moest terug, ze moest Sally en Peter opzoeken.

Die twee vroegen zich al af, waar is Clarissa gebleven? Ze hadden zich goed onderhouden, al verbaasden ze zich over hun levensloop. Hij vertelde over India, over de getrouwde vrouw met twee kinderen, waar hij verliefd op is en zij op hem. Sally was volgens Clarissa beneden haar stand getrouwd, met de zoon van een kolenhandelaar. Maar die heeft zich opgewerkt en de zoons zitten op Eton.

Ze zagen Richard Dalloway lopen, met een man en een vrouw. Peter meende: Richard is van die drie de beste. Maar wie zijn het, vroeg Sally. Toen ze langs hen liepen, zei Richard net iets dat leek te passen bij haar vraag. “Het zijn vervloekte mooipraters”. Dat maakte Sally aan het lachen. Maar het waren de laatkomers, Bradshaw en zijn vrouw.

Sally en Peter praatten verder, wachtend op Clarissa. Peter zegt dat hij meer dan vroeger dingen begreep, maar de macht van het voelen nooit was kwijtgeraakt. Sally zei, dat ze van jaar tot jaar dieper, gepassioneerder voelde. Ze zagen Elizabeth, die naar haar vader liep; wat waren die twee toegewijd aan elkaar, dat zag je zo. Ja, zei Sally, Richard heeft zich verbeterd. Ik ga hem groeten. Wat betekent het verstand, vergeleken bij het hart?

“Ik kom ook, zei Peter, maar hij bleef nog even zitten. Wat is dit voor een paniek?, wat is dit voor een verrukking?, dacht hij bij zichzelf. Wat is het dat mij vervult met zo’n buitengewone opwinding? Het is Clarissa, zei hij. Want daar was ze.”16

Woolf bleef in leven

Dit schreef Woolf in 1924. Clarissa, zijzelf dus, bleef leven. Helaas kwam Septimus, ofwel haar psychisch probleem, telkens terug. Zo beschrijft zij de zomervakantie in Rodmell van 1930, tijdens de afronding van The Waves, als een heerlijke tijd. Maar dan, ineens, tijdens een wandelingetje in de tuin met de echtgenote van Maynard Keynes, Lydia Lopokova, “voel ik een bittere smaak in mijn mond en een druk in m’n hoofd alsof er een kooi vol geluid omheen zit: dan ben ik ziek, ja, het lijkt er echt op dat ik verwoest ben, verziekt, dood. Damn it! Hier val ik neer – zeggend ‘wat vreemd-bloemen’. Bij beetjes voelde ik en wist ik dat ik door Maynard in de woonkamer werd getild, zag Leonard heel verschrikt; zei dat ik naar boven wilde gaan; het bonzen van mijn hart, de pijn, de moeite werd vreselijk op de drempel, overviel mij; als gas; ik was bewusteloos; dan keerden de muur en het schilderij weer terug voor mijn ogen; ik zag het leven weer. Vreemd, zei ik & lag zo, geleidelijk aan herstellend totdat ik om elf uur in bed kroop. (…) … deze aanraking met de dood was instructief & gek. Als ik toen was ontwaakt in de goddelijke tegenwoordigheid zou ik daar gestaan hebben met gebalde vuisten en woede op mijn lippen. ‘Ik wil hier helemaal niet komen!’ Dat zou ik uitgeroepen hebben. Ik vraag mij af of dit de algemene staat van mensen is die gewelddadig sterven. Wanneer dat zo is, zie dan als conditie voor de hemel: daar kom ik pas na een gevecht.”17

Toch was dit “the happiest summer since we had Monks House”18

Een puber ziet de dood

Het strand is gelig leeg en winderig, het zoute water nog koud op deze zonnige vroege morgen midden in de zomer van 1955. Boven de bruisende golven uit krijsen meeuwen. Het klinkt angstig, alsof ze beschoten worden, maar de oorlog is toch allang voorbij? Ver achter hem ligt de haven, een groot gat in de duinen.

Nee, het strand bij Monster is niet verlaten. In de verte staat een groep mensen, stil, versteend, alsof hij Sodom nadert. Een jongen van achttien, net zo oud als hijzelf, maar die niet zwemmen kon, is verdronken, hoewel de badmeester hem snel te hulp kwam.19 “Met z’n allen staan ze om de helpers en de drenkeling. De mensen kijken ernstig en nieuwsgierig.

Daar staat ook een meisje met een mooie blauwe jurk aan, ze ziet bleek; haar blote voeten schuifelen door het gele zand. Haar rode nagels krommen zich in haar handen. De dokter komt…. De pastoor komt…. De petten worden afgezet en de pastoor bidt. Het meisje voor hem knielt in het zachte zand. Ze buigt het hoofd en het krullende haar. Dat treft hem diep want kende ze de jongen.

‘Here Jezus, wilt Gij hem meenemen in Uw Rijk’, bidt hij stil voor zichzelf. Er worden dekens over de arme jongen gelegd. Zwijgend gaan de mensen heen. Ook het meisje, met de fiets aan de hand. Hij kijkt nog eens naar haar en zij nog eens naar hem. Dan scheiden hun wegen en rijd hij weer de duinen in.”20

Waar gebeurd, net als die handdruk, bijna tien jaar eerder. Zijn vader lag op sterven, vel over been. Ondanks de eieren, waarvan de kinderen om de andere dag het kapje kregen. Maar de volgende dag was zijn leven voorbij. En wie niet doodziek was kreeg geen eieren, zo vlak na de oorlog.

Hij zag hem alleen als halfdode, een stervende zien dat mocht, maar als achtjarige een dode zien of begraven niet.

Kort daarna zag hij de roodbebloede auto. Het was een Amerikaanse slee in camouflagekleuren. Ze stond, verfrommeld, geen ruit meer heel, de deuren open gesprongen, op de straatweg. Geen doden te zien. Pas later, opschudding over het klasgenootje van dertien jaar. Ze lag zo lief in haar middelgrote doodkist.

En nu, in 1955, de verdronken jongen. Weer thuis, denkt hij, was het eigenlijk wel een arme jongen? Misschien had hij wel een rotleven, en nu is hij “bij de Here Jezus”. Hoe vaak heeft hijzelf niet de wens, “was ik maar dood. Bij Jezus zijn, mooi dood.” Dat was puberaal. Want een dag later kon hij heel gelukkig zijn en blij dat hij leefde.

The devil of a struggle

Hetzelfde lees je in de werken en dagboeken van Virginia Woolf, maar dan niet als kortstondige puberale gemoedstoestand maar als haar blijvende psychische gesteldheid. En dat op het hoogste literaire niveau, want Mrs Dalloway staat in de lijst van de honderd belangrijkste werken uit de wereldliteratuur in de twintigste eeuw. Zeer indrukwekkend; zoals zijzelf schrijft, “The devil of a struggle”. Woolf kon de ene dag in high spirits zijn, en de andere dag downhearted. Die verwarring, graag leven, graag dood, bleef haar leven lang.

Hijzelf had rond zijn twintigste een ervaring die maakte dat hij sindsdien nooit bang was voor de dood, maar er ook niet meer naar verlangde. Beroepshalve zag hij als predikant vaak doden. Je moest je gedragen, en dat deed hij natuurlijk ook, behalve bij Wim van zes. Zijn vader en moeder en hij, als getuige, mochten hem heel even zien. Een klein stukje, want een vrachtauto had hem vermorzeld.

Opgeroepen, op weg naar de ouders, had hij voor het eerst en voor het laatst echt gevloekt. Godverdomme. Heel hard boven het gebrul van de Eend uit. Sindsdien wist hij helemaal zeker dat God zoiets niet wilde.

En al gauw ook, dat God nooit letterlijk, materieel, ingrijpt in mensenlevens. Noch in planten en dieren. Mens en dier en plant doen alles zichzelf, of elkaar, aan. Stom, dat hij dat niet eerder bedacht had. Hij wist toch van joden en oorlogsgeweld.

Jammer, dat ook in moderne tijden mensen menen dat ‘God’ een soort sinterklaas is. Logisch dat je dan bij ernstige tegenslagen tot de ontdekking kunt komen dat deze ‘God’ helemaal niet bestaat.21 Voor mij is de God van Jezus Christus de Geest van liefde en gerechtigheid die ons mensen wil leiden.

The goat is mad

Mensen doen alles zelf, en ze doen ook andere mensen dingen aan, goede of slechte . Mensen hebben in hun leven geluk en pech, zijn meer of minder gezond en ziek, vrolijk en verdrietig, lief en onaardig.

Virginia Woolf was op al deze gebieden een mens van extremen. Dat was haar tragiek, maar ook, zoals haar biografen benadrukken, de bron van waaruit zij zo creatief schreef wat tot de dag van vandaag zo velen aanspreekt.22 Als de moeder van Virginia sterft is zij een aanhankelijk kind van dertien. Het is een zware klap, temeer omdat zij aanleg had voor manisch-depressiviteit. Ze stort in, haar eerste breakdown. Dat herhaalt zich als vader sterft. Ze is tweeëntwintig en heeft zwaar geleden bij zijn langdurige sterfbed. De andere kinderen zijn opgelucht zijn, want hun vader was een lastige man. Ze maken een reis naar Italië en Parijs. Maar zij voelt zich schuldig en is ontroostbaar.

Ze heeft zware hoofdpijn en hartkloppingen. Er is iets helemaal mis met mij, dat voelt ze. Haar bijnaam thuis was the goat23 en nu zeiden ze tegen elkaar: The goat is mad again. Weer hoort ze stemmen en meent dat ze die moet doden door niet meer te eten. Violet Dickinson, een oudere vriendin neemt haar op in haar huis. Daar springt ze uit een raam, maar ze loopt nauwelijks letsel op.

Al jaren eerder had ze haar zwager Jack Hills gevraagd: “Jack, denk jij dat ik ooit zelfmoord zal plegen?” Na de zomer, terug bij haar familie, schrijft ze: “Oh my Violet, if there were a God I could bless him for having deliverered me safe and sound from the miseries of the last six months!” Aan het einde van het jaar was ze hersteld. Ze kon nu naar het huis in Bloomsbury gaan, dat haar broers en zuster inmiddels hadden gehuurd, een vlucht uit het sombere huis van haar dominante vader Leslie Stephens. Op haar dertigste trouwde ze met Leonard Woolf. Ze hadden meteen een zeer zware tijd, want al na een jaar was Virginia bijna twee jaar op de rand van de psychische afgrond. Nam een overdosis Veronal, maar haar maag werd leeggepompt. Ze herstelt zeer langzaam.24

In 1919 kunnen ze Monks House in Rodmell kopen. Hoewel Virginia opademt van de rust en de natuur, zijn ze toch meestal in het Londense huis, want daar is hun drukpers en wat nog belangrijker is, hier wonen hun vele vrienden. Ook haar zuster Vanessa, op Leonard na de mens die haar het naaste is, heeft hier een woning, naast hun andere huis,“Charleston”. Monks House moet nog comfortabeler worden, al genieten ze er wel, die eerste winter.

“7 januari, dit is onze laatste avond. We zitten bij het vuur te wachten op de post – “the cream of the day, I think.” Hoewel, elk deel van de dag hier heeft mooie kanten (…) de meeste ochtenden komt de zon; ik ga weg naar de romantische kamer, over gras dat stug is van de vorst…(en ’s avonds als de zon onder is) zijn de hoogste takken van de bomen alsof ze in vuur zijn gedompeld; de stammen emerald groen; zelfs de bast helder getint en gevarieerd als de huid van een hagedis. Dan is daar Asheham hill in mistige rook; de ramen van de lange trein met plekken zon; de rook sliert over de rijtuigen als hangoren van konijnen. De kalkgroeve gloeit roze en mijn water weiden welig als in juni…”25

trein Asheham House

Het treintje in 2018 en Asheham House, afgebroken in 1994,26 op een schilderij uit 1919.

“Wandelend kom ik terug en zie allerlei soorten wonderen! Elke richting loont de moeite.”27 Maar als we terugkomen met Pasen is het een muizenhol; op een nacht werd Leonard wakker toen er een muis uit zijn bed kroop.28 “Wat is wandelen toch heerlijk! Ik heb dat nog nooit zo sterk beleefd. (…) de trage, maar steeds weer nieuwe verandering van de heuvels, de weg, de kleur; ik heb op die tochten veel uitgedacht voor mijn boek en in mijn opwinding bovenop de heuvel of in de kommen voor me uit gebrabbeld. Er wordt helaas wel gebouwd, maar ach, ik heb toch de spookachtige wandeling naar de boerderij ontdekt, en de wandeling naar Piddinghoe; waar nog afwisseling bestaat en het zo lieflijk is – de rivier loodkleurig en zilver.…”29

Virginia fietste tussen de heuvels door naar Charleston Farmhouse; Vanessa ging met de bus naar Rodmell via Lewes. Ook wij deden dat, met trein en taxi, en zien, honderd jaar later, beide dalen nog steeds heerlijk stil, nauwelijks bewoond, in tegenstelling tot de kuststreek en op de beide autowegen na.

Wisselende stemmingen

’s Zomers, als ze twee maanden in Rodmell zijn, gaat hun personeel meestal niet mee. Gelukkig, want “het is een feit dat de lagere klassen walgelijk zijn”, of, milder gestemd: “ze hebben geen opleiding – dan zijn er excuses”. Het huis bevalt, zelfs de lawaaierige schoolkinderen wanneer je aan ze denkt als “swifts and martins skirling round the eaves.”30 In het dorp doet men, anders dan in de stad, de meeste dingen tegelijk: “We are a community”. In tegenstelling tot wat ze kort daarvoor in haar dagboek schreef over klassenverschillen, wil ze graag in de dorpskroeg, The Abergavenny Arms, praten met mensen die daar haast elke avond aanleggen. Om hun taaltje te horen, want ze zit ook hier altijd maar met lui die het enkel over cricket en tennis hebben.31

Annemie Abergavenny

Annemie bij de fietsen voor The Abergavenny Arms, waar wij heerlijk aten.

Op 1 oktober is hun zomerseizoen voorbij en moeten ze terug naar de voorstad Richmond. Daar schrijft ze over haar wisselende stemmingen.

“Why is life so tragic”. Als een smal streepje plaveisel over een afgrond. Ik kijk naar beneden. Ik voel me duizelig; ik vraag me af hoe ik ooit tot het eind zal kunnen lopen”.32 Zodra ze het zegt, voelt ze het niet meer. “Maar de melancholie komt terug. En verdwijnt als ik schrijf. Maar waarom doe ik dat zo weinig en blijf denken: geen eigen kinderen, ver weg wonen, meer dan zes mijl van de vrienden in Londen. Ik ben gauw moe van het schrijven aan Jacob’s Room, en van lezen en wie op bezoek komt beleeft weinig leuks, dan ben ik dwars. Er sterven mensen die je goed kent; er is geweld in Ierland; overal naast de deur ongeluk. En wat ben ik verder gelukkig, als ik niet dat gevoel had van dat smalle streepje voetpad over de afgrond.” Maar 14 dagen later meldt ze, dat ze toch weer verder ging over dat streepje plaveisel zonder er in te vallen. Ze is in de stad geweest en zag hoe fijn het was bij Nessa: verbazingwekkende lichtheid in het hart van de duisternis. Haar voetpaadje wordt wijder; ze zegt dat ze die uitdrukking gaat gebruiken voor ‘Jacob’.33 En 19/12 noteert ze dat ze gelukkig is, anders dan twee maanden eerder; ze weet niet hoe dat komt. Op 22/12/20 gaan ze naar Rodmell; ze heeft zin in een “soft grey walk”.34

Ouse Valley

De Ouse Valley vanaf Piddinghoe Hill met links de witte kalkgroeven. Een beetje zichtbaar de Ouse, een getijdenrivier. Bij eb bijna leeg, bij vloed tot hoog tegen de dijk, achter ons huis in Piddinghoe. ‘Links om de hoek’ achter de groeve lag tot 1994 Asheham House en het wegje naar het volgende dal, met Charleston Farmhouse. Daar woonde Vanessa Bell met haar mannen en kinderen, al had ze, zoals gezegd, ook een groot appartement in Bloomsbury, en bivakkeerden ze geregeld in Zuid-Frankrijk…

Omdat het leven met de vrienden vooral plaats vond in Bloomsbury, wil Virginia terug. In 1924 geeft Leonard toe en verhuizen ze naar de Tavistock Square, vlakbij Vanessa. In de periode die dan volgt, is Virginia vaak ‘manisch’, met “exuberant high spirits”, schrijft Quentin Bell.35 Gasten komen nauwelijks bij van het lachen om haar grappen. En dan kan toch ineens het volgende gebeuren.

De wens naar de dood

Op woensdag 15 september 1926 beschrijft Virginia in haar dagboek ‘A state of mind’, één van de vreselijke geestelijke ervaringen die zij voor deze ene keer direct kon vastleggen:36

Een gemoedstoestand – “Werd wakker om ongeveer 3. Oh het begint het komt – de verschrikking – lichamelijk als een pijnlijke golf die opwelt bij het hart – mij omhoog gooit. Ik ben ongelukkig – ongelukkig! Naar beneden – God, ik wou dat ik dood was. Pauze. Maar waarom voel ik dit? Laat me zien hoe de golf stijgt. Ik kijk toe. Vanessa. Kinderen. Mislukking. Ja, dat ontdek ik. Mislukking mislukking. (de golf stijgt). Oh ze lachen om mijn voorkeur voor de kleur groen! De golf breekt. Ik wou dat ik dood was! Ik heb nog maar een paar jaar te leven hoop ik. Ik kan deze verschrikking niet meer aanzien. – (dat is de golf die zich over mij heen spreidt).”

Dat gaat door, vele malen met verschillende verschrikkingen. (…) het wordt vager, maar dan begint het weer. “Onverklaarbare pijn, mislukking in veel opzichten. Tenslotte zeg ik, zo onbewogen toekijkend als ik kan: Geef je zelf een opdonder. Dit niet meer. Ik kom tot rede. Vat moed om dit alles weg te schuiven. Gewoon vooruit marscheren. (…) Weer slapen, half wakker & de golf weer voelen aankomen, maar nu begint het licht te worden: ontbijten en daglicht zullen me erover heen helpen. Ik hoor Leonard in de gang en doe net of ik vrolijk ben, en dat ben ik meestal ook. Gaat iedereen door zo’n toestand? Hoe komt het dat ik mijzelf zo weinig in de hand heb? Het levert niets op, is ook niet aantrekkelijk. Het is de oorzaak van veel verknoeien en pijn in mijn leven.”

Intussen gaat het lange tijd meestal redelijk tot zeer goed met Virginia. “The Woolves are in great glory”, schreef haar zwager Clive Bell op 19-2-28. In het voorjaar van 1936 heeft ze echter een zeer zware inzinking: “Nu pas, na twee maanden,ben ik in staat om deze korte notitie te maken om te zeggen dat ik er eindelijk, na twee maanden naargeestige en, erger nog, nagenoeg catastrofale ziekte – sinds 1913 ben ik nog nooit de afgrond van mijn gevoel zo dicht genaderd – weer bovenop ben. Ik moet het grootste deel van The Years herschrijven (…) en langer dan een uur kan ik niet werken. Maar het is een ongekende weelde om weer baas te zijn over je eigen geest!”37

Na toch nog weer “een week van helse kwellingen” (hoofdpijn en een gevoel van opperste wanhoop en mislukking) en weken van een goede dag en daarna een slechte, komen er betere tijden. Wel vraagt ze zich af of ooit iemand (misschien Flaubert?) zo enorm heeft geleden onder het schrijven van een roman. The Years krijgt heel veel respons, soms negatief, maar vooral positief, en in de VS staat het een tijdlang bovenaan de bestsellerslijst. Haar man Leonard vindt het misschien wel haar beste boek, en hun vriend Maynard Keynes, de beroemde econoom,38 is het daar mee eens. Zijzelf niet, en ik deel haar mening. Het is, net als Between the Acts, een minder vernieuwend boek dan de voorgaande drie, en meer socio-historisch van aard.39

De wens naar de dood volvoerd

Steeds opnieuw kent Virginia kortere of langere tijden dat het angstig spookt in haar hoofd.40 Sinds de dood van haar moeder in 1895, toen haar psychische kwaal manifest werd, had ze even zware inzinkingen toen haar vader stierf en een jaar nadat ze met Leonard getrouwd was. In 1936 volgde de bovengenoemde crisis, maar tussendoor waren er langere rustige perioden met toch wel geregeld zware hoofdpijn en nare gevoelens. Slechts één keer, in 1926, hield ze zo’n aanval vast in haar geest en schreef haar State of Mind.

filmbeeld
Virginia Woolf in 1939.

Tot ze uiteindelijk, meer dan veertien jaar na die notitie, de zelfverkozen dood vond. Haar laatste boek, Between the Acts, vond ze niets, al schreef ze meteen verder aan Anon, waarvan het eerste hoofdstuk wel erg veel gelijkenis vertoont met het juist voltooide boek.41 Verder kwam ze niet, want haar krachten begaven het. De tweede wereldoorlog was in volle gang. Omdat Leonard joods was, stonden hij en zijn vrouw, ook nog eens prominente leden van de Labour Party, op een hen bekende lijst van de nazi’s met de namen van personen die onmiddellijk zouden worden gearresteerd als de Duitsers de slag om Engeland hadden gewonnen. Zowel Virginia als Leonard waren erg bezorgd dat dit kon gebeuren. Daarom hadden ze altijd een middel op zak om zichzelf te vergiftigen. Want niet zozeer de dood, maar de vreselijke behandeling door de nazi’s van hun tegenstanders maakte hen bang.

Haar liefde voor het water werd een obsessie. In de winter ’40-’41 waren de dijken van de Ouse kapotgebombardeerd en de uiterwaarden stonden vol water, tot aan de tuin van de Woolfs. Virginia genoot daar elke dag van. Ze vond het een verbazingwekkend schoon gezicht, zoals Mount Caburn zich als een klif weerspiegelde in het blauwe water, en bij eb nam de stroom van alles mee. Een prehistorisch landschap “als in den beginne”. Zondvloed en eiland werden nieuwe sleutelwoorden in haar taalgebruik. Ze banjerde er doorheen waarbij ze eens in een gat terechtkwam en kopje onder ging. Ze had een mooi gevoel van mee zwemmen met de vissen in het verdronken weiland. Virginia was inmiddels al enige maanden onder behandeling van een psychiater in Brighton, maar ze weigerde pertinent een zoveelste opname.

Op 28 maart 1941 schreef ze een korte krabbel voor Leonard en een briefje voor haar zus, dat hieronder is weergegeven, met het slot. Vanessa had haar nog geschreven om haar te weerhouden van haar wens. Haar ultieme antwoord luidde: “Liefste… (…; slot:) Ik kan nauwelijks meer helder denken. Als ik dat kon zou ik graag geschreven hebben hoeveel jij en de kinderen voor mij betekend hebben. Ik denk dat je dat weet. Ik heb er tegen gevochten, maar nu kan ik het niet langer. Virginia

afscheidsbrief

Ook aan Leonard schreef ze een brief. Een korter briefje legde ze op tafel voor ze wegliep:

“Liefste, ik voel het, ik weet zeker dat ik weer gek word. En dat ik deze keer niet meer zal herstellen. Ik ga doen wat het beste lijkt om te doen. Ik kan het gevecht niet langer aan. Ik ben alles kwijt behalve de zekerheid van jouw goedheid. Ik kan er niet mee doorgaan jouw leven te verknoeien. Ik denk niet dat er twee mensen zijn die gelukkiger waren dan wij. V.”42

“Virginia rent het huis uit, ze draagt een jas die veel te zwaar is voor deze mooie voorjaarsdag, 28 maart 1941. Ze loopt doelgericht naar de rivier de Ouse, zeker van zichzelf over wat ze van plan is, en toch nog afgeleid door het zien van de velden, de kerk van Rodmell, het geblaat van schapen, nog in het licht, al naderen er paarsachtige wolken. Ze stopt even, kijkt naar de schapen en de lucht, loopt dan weer verder. De stemmen murmelen achter haar, bommenwerpers dreunen door de lucht, hoewel ze, als ze omhoog kijkt, er geen een ziet. Ze komt langs een boerenknecht, ze groeten elkaar. Ze denkt, wat heeft die man een succes, hij heeft een sloot schoongemaakt. Zijzelf heeft gefaald. Ze kan helemaal niet schrijven, ze heeft enkel excentrieke ideeën. Ze heeft gefaald en de stemmen zijn terug, spoedig zal die vreselijke hoofdpijn opkomen. En de bommenwerpers zijn weer gekomen. Ze bereikt de omheining en daalt af naar de rivier. Verderop is een visser bezig, hij heeft een rood vest aan; hij zal haar toch niet zien? (…) (Terwijl ze met moeite een zware) steen in een van haar grote zakken duwt, kan ze toch niet nalaten te kijken naar de koele melkachtig bruine kalkkleur van de steen, met groene vlekken; moeizaam loopt ze het water in. Met haar schoenen aan. Ze staat stil, het water reikt tot haar knieën.

Ze denkt aan Leonard. Ze denkt aan zijn handen en zijn gezicht, de diepe lijnen gegrift langs zijn mond. Ze denkt aan haar zus, aan anderen, ze kan nog teruggaan. Ze zal vroeg genoeg zijn om het briefje op de tafel te verscheuren. Ze zou verder kunnen leven. Het langs haar stromende water staat op kniehoogte, ze besluit niet terug te gaan. De stemmen zijn er, de hoofdpijn nadert, als ze nu teruggaat zullen ze haar geen tweede kans geven, toch? Ze waadt verder, moeizaam, de bodem is los. Verderop de visser, in zijn rode vest. Bijna met tegenzin stapt ze, strompelt ze verder tot de steen haar doet omvallen. Ze zou nog terug kunnen zwemmen, maar de stroom grijpt haar alsof een sterke man vanaf de bodem haar benen pakt en haar tegen zijn borst klemt. Het voelt intiem. Ze verdrinkt.”43

Noten

1. “One must write from deep feeling, said Dostoeyesky. And do I? Or do I fabricate with words, loving them as I do? No I think not. In this book I have almost too many ideas. I want to give life & death, sanity & insanity; I want to criticise the social system… (…). Am I writing The Hours from deep emotions? Of course the mad part tries me so much, makes my mind squint so badly that I can hardly face spending the next weeks at it. (…). The devil of a struggle” (A.O. Bell, ed., The Diary of Virginia Woolf, Vol. II, London 1978; 19/6/23; p. 248f; verder aangehaald als Woolf, Diary; Vgl. Reading Notes, hier noot 10.

2. M. Beja, Commentaar Mrs Dalloway, in: The Shakespeare Head Press Edition of Virginia Woolf, 131ff.

3. De Eerste Wereldoorlog kende met zijn gruwelijke loopgravenoorlog veel soldaten die aan shellshock leden. Hun verwondingen genazen, maar zij trokken zich terug in waanzin die veelal niet behandeld werd. Sommigen werden zelfs terug naar het front gestuurd. Zie Pat Barker, The Ghost Road, Londen 1995, over de ‘genezen’ Prior, die niet hoefde, maar toch weer naar het front ging.

4. Septimus diende “as foil and contrast of Clarissa”, zie Virginia Woolf, Mrs Dalloway, Introduction Merry M. Pawlowski, Londen 1996, p. VII.

5. Zie Naar Engeland 4.

6. “Let niet meer op zonnekracht noch op ruige wintervlagen (Je hebt je wereldwerk volbracht, bent betaald, naar huis gedragen”; begin van het lied over Kloten, de stiefzoon van koning Cymbeline). Uit: W. Shakespeare, Cymbeline, Act IV, Scene 2; vertaling Wim Jonk, Breda 2005, 209.

7. Ook in 1960, 42 jaar na WOI, zag ik in oude Parijse metrostellen op de banken nog veel koperen plaatjes met het opschrift: réservez aux mutilés de guerre. Plaatjes die er ook al in zaten voor WOII en de oorlog in Algerije.

8. Clive Bell woont er soms; hij is de vader van Julian en Quentin Bell en de man waarmee Vanessa officieel getrouwd is. Met o.a. Duncan Grant, Roger Fry en David Garnett (“Bunny”) had zij liefdesverhoudingen. Bunny, jarenlang Duncan’s vriend, trouwt later met de veel jongere Angelica, de dochter van Vanessa en Duncan. Bij haar geboorte had Bunny dat al voorspeld! Vreemde verhoudingen, dat vinden ook Virginia, die het “grotesque”noemt, en Leonard. Maar ook Angelica’s ouders, die toch wel wat gewend waren. Zie o.a. Angelica Garnett, Deceived With Kindness, Londen 1984.

9. Woolf, ib., 35.

10. Ib., 58.

11. Ib., 74. Woolf tekent scherp het gebrek aan empathie van Bradshaw. Hij schrijft een rustkuur voor, met bedrust, flink eten en melk drinken, dan zal hij het bestaan wel weer in de juiste proporties zien en normaal worden. Maar Woolf laat haar tanden zien als ze op grond van haar eigen vreselijke ervaringen Septimus tekent als de mens die de menselijke hypocrisie en onoprechtheid doorziet. Het is echter de aard en de kracht van de meeste mensen om van elke wond te genezen, maar intussen niet, zoals Septimus/Woolf, in staat te zijn de uiterste impressies op te nemen (“incapable of taking any final impression”) van zijn ondervindingen Zij schrijft dat in haar “Reading Notes”, geciteerd door A. Zwerdling, VW and the Real World, Berkeley 1986 (weergegeven door Pawlowski 1996, p. xii,f.;vgl. noot 1), maar ook zegt ze iets soortgelijks in haar eigen dagboek 15/28 september 1926.

12. Ib., 90.

13. Ib., 109. Michael Cunningham heeft eenzelfde scene beschreven in zijn indrukwekkende boek met de oorspronkelijke titel van Woolf’s Mrs Dalloway, The Hours, Londen 1999; ed. 2008; waarin hij zijn indrukken weergeeft van werk en levenseinde van Woolf. In bedoelde scène (p. 195-203) maakt de Clarissa Dalloway van Cunningham mee, dat haar demente man zich van vijfhoog te pletter laat vallen.

14. Ib., 111.

15. Ib., 134: In haar bruidsjapon zei Clarissa: “If it were now to die, ‘twere now to be most happy”.

16. Ib., 141, de laatste vijf zinnen van het boek.

17. Woolf, Diary III, p. 315 (2-9-30).

18. Woolf, Diary III, p. 317 (8-9-30) In een eerdere kunstmeditatie, Tango met de dood, beschreef ik een boek van Kristien Hemmerechts dat als titel de eerste woorden draagt van een gedicht van haar grote liefde, Herman de Coninck: De dood heeft mij een aanzoek gedaan. Als Herman sterft, neigt ze ertoe zelfmoord te plegen. Ze heeft al zoveel dood en verderf meegemaakt. Zij hield negen maanden een dagboek bij waarin ze alles noteerde wat ze las, zag of hoorde: Over dood, leven en liefde. Maar ze weet, net als Mrs Dalloway, en niet in het minst, vele malen, Woolf zelf, zich er over heen te schrijven: “ik beleefde een kleine prettige hergeboorte.” Hemmerechts beseft intens dat je je geluk niet van een ander moet laten afhangen. Gezien haar toenmalige situatie deel ik deze mening. Maar niet wanneer ze meent dat dit een algemene stelregel zou moeten zijn.

19. Berichtje in de Haagse Courant van 30-8-55.

20. Dagboekbericht van mijzelf, 29-08-55.

21. Dit is het gebruikelijke beeld van de ‘God’ zoals Woolf het kende en beschrijft wanneer de zuster van Mrs Dalloway verongelukt.

22. Dit is ook te lezen in het werk van Sigmund Freud, dat sinds 1922 in Engelse vertaling werd uitgegeven door Leonard Woolfs Hogarth Press. Toen Freud naar Engeland was gevlucht, hebben zij hem op 28 januari 1938 bezocht (Woolf, Diary V, p. 202). Hoewel ze op een gewone stoel zat, voelde Virginia zich als een patiënt op de sofa. Freud was toen al ernstig ziek. Hij overleed in september 1939. Pas toen begon Virginia zelf zijn werk te lezen, te beginnen bij Moses and Monotheism.

23. Quentin Bell, Virginia Woolf, A Biography, HBJ, San Diego, etc., 1972, Vol. I, 24: De kleine Virginia was onberekenbaar, excentriek en had nogal eens ongelukjes. Volwassenen moesten vaak om haar lachen. Zo verloor ze, onderweg in een park met haar gouvernantes, een keer haar onderbroek en verschool zich in de struiken. Daar begon ze om de aandacht van het wandelend publiek af te leiden (!), zo hard als ze kon The Last Rose of Summer te zingen, een tot op de dag van vandaag populair lied (Virginia zong het vaker, voor het laatst op de vrolijke verjaardagspartij van Angelica, toen ze 21 werd met Kerst 1939). Dit, en andere gekkigheid leidde er toe dat de kindermeisjes haar the goat, de malle geit, gingen noemen. Later noemt haar eigen man, Leonard Woolf, haar een “silly”, denkend aan Dostojewski’s De idioot’: dat zegt hij tijdens een etentje waar een andere gast mal gaat doen en Virginia graag meedoet: Fronsen, klagen over de zomerse hitte, doen alsof ze bijna moet huilen, precies zoals een kind van zes. Woolf, Diary II, 266.

24. Zie Naar Engeland 2.

25. Woolf, Diary II, p. 3. Asheham Hill, waar ook het grote huis stond dat ze eerder ‘s zomers wel hadden gehuurd. Aan de overzijde van de heuvel lag Charleston Farmhouse van haar zuster Vanessa Bell. Zie Naar Engeland 1.

26. Asheham House in front of a wood. Olieverf op doek, door Frederick James Porter (Nieuw-Zeeland) 1919.

27. A.O. Bell, o.c, Vol. II, London 1978, 3-5 (1920).

28. Woolf, Diary II, p. 3 (7/01/20); p. 28 (10/04/20).

29. Woolf, Schrijversdagboek 2, bericht 2 okt. 1934, Ned. vert. Amsterdam 1976, 47. Ik kan het me voorstellen, wij waren immers kort in een boerderijtje aan de Ouse… Niet veel anders dan in Woolf’s tijd.

30. Gier- en huiszwaluwen die snerpen rond de dakranden, Woolf, Diary II, p. 70.

31. Ib., 59.

32. Ib., 71ff.; Vgl. Naar Engeland 4; de moeite die Rhoda heeft om over een plas te springen.

33. Bij het –opnieuw geboeid! – herlezen van Jacob’s Room vond ik de uitdrukking niet. Virginia Woolf, Night and Day & Jacob’s Room, Wordsworth, London, 2012, 398ff.

34. Ib., 81.

35. Bell, o.c. II,111.

36. Woolf, Diary III, p. 110 (15/09/26) “A State of Mind – Woke up perhaps at 3. Oh its beginning its coming – the horror – physically like a painful wave swelling about the heart – tossing me up. I’m unhappy unhappy! Down – God, I wish I were dead. Pause. But why am I feeling this? Let me watch the wave rise. I watch. Vanessa. Children. Failure. Yes, I detect that. Failure failure. (The wave rises). Oh they laughed at my taste in green paint! Wave crashes. I wish I were dead! I’ve only a few years to live I hope. I can’t face this horror any more – (this is the wave spreading out over me). This goes on; several times, with varieties of horror. Then, at the crisis, instead of the pain remaining intense, it becomes rather vague. I doze. I wake with a start. The wave again! The irrational pain: the sense of failure; generally some specific incident, as for example my taste in green paint, or buying a new dress, or asking Dadie for the week-end, tacked on. At last I say, watching as dispassionately as I can, Now take a pull of yourself. No more of this. I reason. I take a census of happy people & unhappy. I brace myself to shove to throw to batter down. I begin to march blindly forward. I feel obstacles go down. I say it doesn’t matter. Nothing matters. I become rigid & straight, & sleep again, & half wake & feel the wave beginning & watch the light whitening & wonder how, this time, breakfast & daylight will overcome it; & then hear L. in the passage and simulate, for myself as well as for him, great cheerfulness; & generally am cheerful, by the time breakfast is over. Does everyone go through this state? Why have I so little control? It is not creditable, nor lovable. It is the case of much waste and pain in my life.” Ze is altijd bezig met de mening van anderen: Oh they laughed at my taste in green paint! Wat zullen ze van mij vinden; ook nadat een nieuw boek van haar is verschenen.

37. Woolf, Schrijversdagboek 2, bericht 11 juni 1936, 97.

38. Maynard Keynes, later baron, schreef zijn belangrijkste werk, The Economic Consequencies of the Peace, vooral op Charleston, dat hij financieel ondersteunde en waar hij een eigen kamer had totdat hij trouwde met Lydia Lopokpova en dichtbij, in Tilton, ging wonen; gelezen in een eigen uitgave www.Charleston.org.uk, p. 22.

39. Zie de Introduction tot beide romans van Lindon Peach, uitg. Wordsworth 2012. Deze werken bevatten “her most intriguing explorations of English identity and personal relationships” (viii). The Years omvat het gehele tijdperk van Woolfs leven. Het begint in 1880 en doorloopt in elf stappen, tot “present day” in 1937, gebeurtenissen in de levens van leden van een uit elkaar gegroeid middenklasse gezin, vanaf de dood van de moeder tot de ouderdom van de nooit getrouwde oudste dochter Eleonora. Woolf noteert in haar dagboek, dat “dé ontdekking van dit boek het samengaan is van het uiterlijke en het innerlijke. Ik gebruik beide vrijelijk”. Woolf, Schrijversdagboek 2, o.c., 59 De levens van de gezinsleden vinden plaats in aparte fragmenten. Soms is er voor de een betekenisvolle samenhang met de algemene geschiedenis van Engeland, dan weer voor een ander (Peach, xiv). Woolf gebruikt beschrijvingen van het weer om stemmingen aan te duiden en reacties van personen in verschillende situaties. Regen lijkt een algemeen gevoel van besluiteloosheid op te wekken. Bijvoorbeeld de passage: Het was een onzekere dag, met wisselende schaduwen en speelse stralen van helder zonlicht (The Years, p. 61). Hoewel The Years drie keer zo dik is als Between the Acts, besteedt Peach in haar inleiding minstens zoveel aandacht aan het laatste werk van Woolf. Dat komt overeen met mijn grotere waardering voor Between the Acts.

40. Woolf gaat na haar zware inzinking in hoog tempo verder met schrijven. Eerst volgt Three Guineas, over haar feministische ideeën. Het is na The Years opnieuw een verkoopsucces, maar de literaire critici delen de vreugde niet. Vervolgens schrijft ze op verzoek van de familie Fry de biografie van Roger Fry (London 1940), wat zij een geestdodend karwei vond, maar Roger’s zuster Margery was haar er erg dankbaar voor. Tenslotte, naast kleinere artikelen, Between the Acts (zie Naar Engeland 2).

41. Lee, o.c., 750ff. Ze kwam niet verder met dit boek. Ze schreef intussen nog een verhaal over een vrouw die in de Alpen de dood van een groep bergbeklimmers weergeeft en gek wordt als ze naar de berg kijkt waar de ramp plaatsvond. Toen ze Between the Acts gereed had, op 25 februari, kwamen er enkel nog wat losse fragmenten uit haar pen.

42. “‘Dearest, I feel certain I am going mad again… And I shan’t recover this time… I am doing what seems the best thing to do… I can’t fight it any longer… Everything has gone from me but the certainty of your goodness. I can’t go on spoiling your life any longer… I don’t think two people could have been happier than we have been. V.’

43. Vrij naar de proloog van M. Cunningham, The Hours, o.c., 3-8. De stroom was sterk en sleurde haar mee, tot haar lichaam, een kilometer verderop, bleef steken onder de brug bij Southease. Pas veertien dagen later vonden ze haar.