Albert Ploeger Kunstmeditaties

(Categorie: Essays)

Naar Engeland 2. Virginia Woolf and Monks House in Rodmell; Between the Acts

In augustus 2018 bezocht ik met mijn dochter Annemie het huis van Virginia Woolf, Monks House, in Rodmell aan de Ouse. Al eerder schreef ik over ons bezoek aan het huis van haar zuster en levenslange intieme vriendin, Vanessa Bell.1 Maar deze reis was vooral de vervulling van een oude wens om letterlijk in de buurt van de leefomgeving van Virginia Woolf te komen. Want zij is al jarenlang mijn literaire vriendin. Eigenlijk woonde ze vooral in Londen, tot in de oorlog hun stadswoning door bombardementen werd verwoest.

VW, 2 jaar VW, 20 jaar VW latere leeftijd

Links: Virginia, 2 jaar, op schoot bij haar moeder Julia, die stierf toen Virginia 13 jaar was. Midden: Virginia, melancholieke2 schoonheid, 20 jaar, na de dood van haar vader in 1902. Foto George Beresford Rechts: Virginia, geschilderd door Vanessa, 10 jaar later (detail, 1912)

Monks House in Rodmell was het buitenhuis, waar zij met haar man Leonard hun korte en zomervakanties doorbrachten. Rodmell is een klein plaatsje in Sussex nabij Lewes; het ligt in de vallei van de Ouse.

Ik had inmiddels de meeste boeken van Woolf gelezen, haar dagboeken, andere geschriften en biografieën over haar. De vallei kwam mij dan ook meteen bekend voor, want Woolf beschreef vaak haar vele natuurwandelingen in de omgeving.

De wandeling hieronder gaat echter niet zozeer over de natuur als wel over de mentaliteit van Leonard en Virginia Woolf. Ze schreef het begin oktober 1940, in de tijd dat ze zich uit Londen hadden teruggetrokken tijdens de dagen van de Slag om Engeland. Gelukkig maar, want kort daarop, midden oktober, werd hun woning gebombardeerd en afgebroken. Ze woonden sindsdien permanent in Rodmell. Hun huisberg, waar ze op uitkijken, de Caburn of Cabourn, een heuvel van 180 meter aan de overkant van de Ouse, voorbij de uiterwaarden, het marsland, “is gekroond met wat er uit ziet als een neergestreken mot, de vleugels gespreid – het was een Messerschmitt die zondag is neergehaald.”

“Zal het op iemand – in het dorp – ooit een vreemde indruk maken dat Leonard en ik tijdens onze wandelingen over het marsland eerst bij een bomkrater gaan kijken; dan naar het geronk van Duitse vliegtuigen boven ons hoofd luisteren waarop ik een paar passen dichter bij L. ga lopen, omdat we weloverwogen tot de slotsom komen dat met één steen beter twee vogels gedood kunnen worden? Gisteren is Lewes uiteindelijk ook getroffen.”

Mt Cabourn Monks House
Mount Cabourn vanaf Monks house Monks House, tuinzijde

Aan de overkant loopt de spoorlijn van de zeehavens naar Lewes en verder naar Londen. Zij is vaak doelwit van de Duitsers3 Hij bleef intact, later meldt Woolf dat er via de lijn vele transporten van oorlogsgewonden van de oorlogsfronten naar Engelse ziekenhuizen werden vervoerd.

Van Brighton aan zee naar de vallei van de Ouse

Ons reisje begon met een korte vlucht naar Gatwick en de treinreis naar Brighton Hove, waar ik fietsen had besproken. Reeds de fietstocht langs de kust, in totaal meer dan honderd meter op en neer en 18 km ver, vanaf de badplaats naar onze kamers in Piddinghoe aan de Ouse, was een evenement. Als we in Brighton aankomen, is het daar aangenaam weer, zonnig en 22 gr. Voor het eerst sinds 2001, niet lang voor de Brexit, ben ik weer in een Engelse stad! De Pier! In 1955 geschilderd door Vanessa Bell. De dubbele bus, zoals ons zoontje Mattijs, toen hij twee was, zijn speelgoedbus noemde!

Pier Brighton Straatbeeld

In de Ethel Street, bij het station Hove, halen we onze gereserveerde fietsen. Hele geschikte lui. Maar dan. Een fiets met twee bladen en “knippertjes” om te schakelen. Ik ben te onhandig om goed te leren het snel te doen en sta vaak stil als het mislukt… Voorzichtig linksrijdend door brede straten naar beneden, naar het fietspad langs de zee. Daar is het meteen bijzonder. Wel erg druk, met voetgangers die op het toch al smalle fietspad lopen.

Het is allemaal nieuw, boeiend en ook lastig, maar na de grote pier wordt het rustiger. We hebben windkracht 4 vooral in de rug, dus het is niet zwaar. Al ben ik zelfs geen lichte rugzak meer gewend. Bij veel hellingen stap ik af, en een keer valt mijn fiets en ik val mee, omgeblazen door de wind! Halverwege, in Rottingdean, gaan we pauzeren. Fietsen achterlaten en afsluiten. Annemie, jeugdcoach wielrennen, doet het handig.

We dalen even af naar het water. Het strand bestaat uit kleine keitjes. Er staan behoorlijke golven, maar het lijkt wel alsof een echte branding zoals langs de Nederlandse kust hier bij de Atlantische oceaan niet bestaat.

Steeds zagen we onder de krijtrotsen de zee. Voor Woolf is de zee een belangrijk onderwerp, bijvoorbeeld als decor van To the Lighthouse, een van haar meesterwerken. Ze beschrijft dan de zee van haar jeugd, bij St Ives. The Waves, voor velen haar belangrijkste boek, gaat, zoals hier uitgebreid beschreven in Naar Engeland 4, over identiteitsvragen, menselijke gevoelens, te vergelijken met golven die zijn ontstaan op de bodem van de zee, maar aan de oppervlakte gekomen hun diepgang niet meer tonen.

Strand Strand

In Peacehaven moeten we omhoog, en gaan op zoek naar een Tesco, want we hebben niets te eten bij ons. We vinden een kleine en kopen daar levensmiddelen, zoals een Engels brood, het laatste dat er is, onprettig zacht, maar gelukkig wel bruin. Weer verder, boven door het dorp, over stille goede asfaltwegen, braaf links rijdend, tot we een min of meer verboden weg inslaan bij Hoddern Farm, die ons over de heuveltop van 62 meter voert. Ineens roept Annemie: “Daar, de rivier!” De River Ouse, ons eerste doel in het dal; over deze kleine getijdenrivier zullen we nog meer horen.

We sjezen langs de steile helling naar beneden, goede remmen, en komen op de secundaire, smalle, maar toch heel drukke weg van Newhaven naar Lewes.

Heuvel

Annemie ziet meteen, als we op die weg zijn, ons verblijf, Waynes Place River Banks Farm, een verbouwde boerderij, aan de oever van de Ouse. Bij eb loopt het riviertje bijna leeg, bij vloed staat het hoog tegen de dijk. Alleen mevrouw is thuis; zij brengt ons naar boven. Het loopt tegen zevenen, ik ben moe en blij dat we er zijn. Ze heeft gedaan wat ik gevraagd had: bord, bestek, waterkoker en koffie- en theezakjes. Prachtig! We smullen van ons onnozele brood…

Kaartje Kaartje

Naar Monks House

De eerste volle dag in het dal van de Ouse fietsten we meteen naar Monks House, het hoofddoel van de reis. Dit buitenhuis in Rodmell hadden Virginia Woolf en haar man Leonard in 1919 kunnen verwerven toen ze door hun drukpers, Leonards werk en Virginia’s eerste successen als auteur tot een zekere welstand waren gekomen. Virginia heeft haar leven lang vooral in Londen gewoond. In 1911 is ze met familie en vrienden verhuisd naar de wijk Bloomsbury, en een jaar later met Leonard naar een eigen woning. Deze buurt blijft het middelpunt van sessies van wat later de Bloomsbury Group wordt genoemd.

In die drukke Londense wijk hadden ze erg veel boeiende contacten, maar deze hectische wereld, waar ze veel van hield, was voor Virginia slopend. Want “the goat”, zoals ze haar thuis noemden,4 had geregeld perioden in haar leven dat ze “mad”, gek was. Dan moest ze om tot rust te komen voor langere perioden naar het platteland. Als kind was ze jarenlang met haar ouders, haar zus Vanessa, de oudste, en haar broers Thoby en Adrian op vakantie geweest naar Cornwall, waar ze een groot zomerhuis, Talland House, met uitzicht op de baai, huurden in St Ives.

Dat waren de meest gelukkige jaren van haar leven, zei ze, die periode voordat haar lieve moeder Julia in 1895 stierf aan de griep. Virginia schreef er, veel later, uitgebreid over in haar hierboven reeds genoemde roman To the Lighthouse (1927). Ze was toen Julia overleed nog maar dertien jaar en kon nauwelijks over dit verlies heenkomen. Kort na de dood van haar moeder begon haar psychische kwaal, en had ze de eerste “breakdown” Ze was compleet gek, maar achteraf wist zij er weinig meer van.5

Toen haar vader in 1904 stierf vonden de drie andere kinderen dat de bevrijding van een potentaat. Maar bij Virginia, die hem toch in zekere zin liefhad, leidde zijn dood tot een tweede grote breakdown. Meegenomen door haar oudere vriendin Violet Duchinson om tot bedaren te komen doet ze haar eerste poging tot zelfmoord.6 Ze was weer vele maanden gek.7

Na haar huwelijk met Leonard Woolf in 1912 werkt hij eerst part-time bij een gallery, waar hun vriend Roger Fry, de later beroemde kunstcriticus, zijn tweede post-impressionistische tentoonstelling met werken van o.a. Picasso en Matisse toont, een gruwel voor de conservatieve Engelsen.8

Helaas gaat het met Virginia, na een redelijk gezond eerste jaar, erg slecht. Ze moet weer opgenomen worden, heeft nare visioenen, is geregeld gewelddadig en probeert een einde aan haar leven te maken. Ze verhuizen vanuit Bloomsbury naar het Hogarth House in de voorstad Richmond, waar ze minder drukte heeft van sociale contacten. Daar beginnen ze twee jaar later met een hele simpele handpers9 een drukkerijtje, dat zal uitgroeien tot een groot bedrijf in Londen; de merknaam bestaat nog.

plaquette drukpers

In 1919 verwerven ze hun eigen buitenhuis ‘op het land’, Monks House, dat ze in de loop der jaren ombouwen en moderniseren. In 1924 is Virginia voldoende aangesterkt dat ze terug wil gaan uit Richmond naar Bloomsbury. Toen hun huurwoning op Tavistock Square 52 in 1939 teveel overlast had van nieuwbouw, verhuisden ze naar 37 Mecklenburg Square.10 Virginia hield niet van verhuizen uit een vertrouwde omgeving: “Shall we ever live a real life again?”, vroeg ze aan Leonard en die zei, voorspellend: “At Monks House.”11

Dat gebeurde eerder dan verwacht, want hun huis in Londen werd in de herfst van 1940 door de Duitsers gebombardeerd en geruïneerd. Ondanks het gevaar van de reis gingen ze er meteen heen vanuit Rodmell. In het puin vond Virginia haar kostbare handgeschreven dagboeken terug. Sindsdien is Monks House hun enige woning. Dat is zo gebleven, voor Virginia tot ze zich verdronk in 1941, voor Leonard tot zijn dood in 1969.

En daar zijn wij nu! We lopen lang rond in het huis, praten met de surveillanten die elk een kamer beheren en bereid zijn informatie te verschaffen. Tegen de dame in de huiskamer zeg ik: “Ze waren op de duur toch best wel rijk geworden”.”Rich? Oh no”, meent zij. Misschien heb ik een andere opvatting van rijkdom dan de vrijwilliger. Ik vind het nogal wat, hun woning in Londen, hun buitenlandse reizen, de dure auto, de luxe in dit tweede huis en vooral de enorme tuin. Ook hun neef en biograaf Quentin Bell vond dat ze reeds in 1915 bepaald niet arm waren met twee woningen (Asheham en Londen) en twee bedienden, al waren ze, gezien hun klasse,12 niet welvarend.13 Ik voel me er meteen thuis want ik herken de inrichting en de betekenis van bijna elk vertrek.

typemachine tegelvloer

In het huis zien we kunstwerken van haar zus Vanessa Bell en van Duncan Grant, zoals. deze schaal, naast de typemachine van Leonard, en de in een tafel ingelegde tegels van Duncan.

zitkamer

De zitkamer en, hieronder, de eetkamer met aankleding door Vanessa.

eetkamer

Between the Acts

Ook de grote tuin is boeiend. Ze is, ondanks de droge zomer, nog een lusthof. Daar is een kleine grappige voorstelling waarin een acteur een stukje uit Between the Acts leest en opvoert, geassisteerd door een vrouw uit het publiek. Hieronder geef ik een samenvatting van het boek, dat veelzeggend is over Woolfs visie op mens en maatschappij, op leven en dood. Met bovendien de dreiging van WOII.

“It was a summer’s night and they were talking, in the big room with the windows open to the garden, about the cesspool (de beerput).”14 Daar zit het gezin van de Olivers; de oude herenboer Bart met zijn zuster Lucy, een weduwe, en schoondochter Isa. Ze hebben bezoek van het echtpaar Haines. De zoon van Bart Oliver, Giles, werkt als beursmakelaar in London en zal morgen thuiskomen voor het weekend.

Zo begint Woolf’s laatste boek, het voorspel en de inhoud van een pageant, een historisch spel, zoals het overal in Engeland gespeeld werd door de dorpelingen zelf. “Tussen de bedrijven door” beschrijft Woolf de gesprekken van de bezoekers, voornamelijk de boerenbevolking van het eigen dorp, drie uur reizen vanaf Londen.

tuin 1e druk 1941
1e druk 1941

Het is vroeg in de zomer van 1939, en de dreiging van de oorlog wordt alsmaar groter. Maar nog steeds menen de meeste mensen dat het leven gewoon door zal gaan. Slechts een enkele dorpeling, zoals de schrijfster van het spel, Miss La Trobe, lijkt zich bewust van wat binnenkort kan gebeuren. En ook Giles, die goed op de hoogte is van de rassenwaan, de politiek en de militaire macht van de nazi’s.15 Op 1 september vallen ze Polen binnen en op 2 en 3 september verklaren de bondgenoten Engeland en Frankrijk de Duitsers de oorlog.

Isa houdt een dagboek bij, dat ze verbergt voor haar man. Ze hebben twee kinderen, en voor ieder een “nurse”, maar toch noemt ze haar leven “abortive”, mislukt. Ik ben bang dat het gaat regenen, zegt Lucy, we kunnen alleen maar bidden dat het droog blijft, terwijl ze over haar crucifix wrijft. “En zorgen voor paraplu’s”, zegt haar broer, en zij bloost. Hij spot met haar gelovigheid uit – voor hem – voorbije tijden. Een kennis uit een ander dorp, de uitbundige Mrs Mamresa, komt aanzetten met een zeer verlegen jonge kunstkenner, William Dodge, een homo. Zij wil zomaar mee-eten, maar heeft wel zelf haar picknick bij zich. En blijft hangen voor de pageant. Het maakt haar niet uit dat Bart c.s. een halve klasse lager zijn dan zij en haar man Ralph, die er niet bij is… Ze zitten bij de lelie-vijver, waar ooit, zo gaat het gerucht, een vrouw zich verdronken heeft.16 Tijdens de maaltijd komt Giles thuis, uit Londen. Mrs Mamresa bewondert hem op het eerste gezicht.“The wild child” heeft champagne meegebracht, en dat vrolijkt het clubje op. Terwijl heel Europa… denkt Giles.

Miss La Trobe, een niet erg geslaagde toneelexpert, heeft de plek voor de pageant uitgezocht, bij het huis van Bart. Daar staat ook de machine die muziek brengt en aangeeft of er gespeeld wordt, Tick, tick, tick, of dat er pauze is, Chuff-chuff-chuff. Als de pageant al een paar eeuwen aan de gang is, komen, verlaat, de Haines. Isa ziet de man in het grijs, die ze zag op de tennisbaan en bij haar thuis, de man die ze bewondert. Op een gegeven moment luistert niemand meer, want ze hebben zin in tea plus. Miss La Trobe heeft de pest in. Daar gaat haar idee dat elk tijdperk moet klinken. Maar ze wist het van te voren. De muziek schalt en klaagt: “Dispersed are we. It moaned: Dispersed are we. It lamented: Dispersed are we”. We worden verspreid; gaan onze eigen gang.

Dodge laat zich door Lucy rondleiden in het huis en zegt: “I am William”. Mrs Mamresa ziet hem nergens meer; ook Giles is ze kwijt. Ze sterft van verlangen naar thee en bij Barts huis, bij de vijver, verzucht ze: “That the waters should cover me, (she added) of the wishing well”. Ja, dat zou ik willen, denkt ze, maar zou het mij niets kunnen schelen als ik de mooie voorjaars bladeren niet meer kan zien? De gele specht niet meer kan horen?

Het moet gezegd worden, “Miss la Trobe worked like a nigger”. Ze hoorde mensen praten over de tijden die nu zwart zijn, vanwege die vervloekte Duitsers. Doordat de stevige wind richting toneel waait, gaan vaak woorden en zinnen van sprekers en zangers verloren, hoe hard Miss la Trobe ook schreeuwt: harder! Het toneel wordt leeg. Ze heeft de regie verloren, staat als verlamd achter haar boom. De illusie die ze wilde oproepen, mislukt. “Dit is de dood”, mompelde ze, “dood.”17

Wanneer de pageant is afgelopen, voor zover het over het verleden gaat, tikt de machine toch nog door. Want nu moeten de mensen zelf aangeven wat ze van het heden verwachten. Maar kunnen ze dat? Lucy vraagt of iemand de bedoelingen van Miss La Trobe heeft begrepen. Isa schudt van nee; geklets, zegt Giles over de mening van anderen. Woordeloos zei hij: “I’m damnably unhappy” So am I, Dodge echoed. And I too, Isa thought. Uit de bosjes klinkt de machine, Chuff, chuff, chuff…; ze horen het: het volkslied “God save the King”. En wat later, als iedereen vertrekken gaat: Dispersed are we, who have come together, let us retain whatever made that harmony. Dat wil het publiek wel horen, in deze dagen, met de oorlog op komst, zeker: Here is sweet joy, in company. Dispersed are we… De grammofoon laat hen gaan.

Woolf
Woolf in de tijd dat ze begon
aan Between the Acts.

De stemmen komen los, lof en negatieve woorden. Dispersed are we, jammerde de grammofoon. De dorpspriester, Mr Steatfield, houdt nog een slotwoordje. Ineens wordt hij onverstaanbaar omdat een eskader overvliegt. En dan vraag je je af: kan het christelijk geloof zich aanpassen aan deze tijd? Wie komt er nog in de kerk? Wat zal er gebeuren; het Kanaal is geen onneembare grens meer… Op het moment dat de priester zei dat één geest ons verenigt, interrumpeerden de vliegtuigen hem. En nu ieder vertrekt, gorgelt de grammofoon Unity-Dispersity. Nog eens gorgelt hij … en houdt er mee op.

Het kleine gezelschap dat samen geluncht had, staat alleen op het terras. Bart zegt tegen Mrs Mamresa: “You have given me what you now take from me”. Als een godin loopt ze weg, en Giles gaat achter haar aan. Bart loopt naar de vijver, Lucy loopt hem na en vraagt: Moeten we Miss La Trobe niet bedanken? Bart wimpelt haar af en gaat terug naar z’n huis.

Maar Lucy staat nog bij het water, en streelt, als zo vaak, vluchtig haar kruis dat ze altijd draagt. In de poel ontstaat leven, nu het rustig is geworden. Het glimt van de vissen; zij hebben geloofsvertrouwen, vindt ze. Wij vangen ze immers ook niet. Bart vindt dat allemaal onzin. Hij zal de toorts van de rede dragen tot in de duisternis van het graf. Zij blijft bij haar eigen visioen.

Plotseling schrikt ze op, daar staat ineens William Dodge voor haar neus. De zoeker, als zij, naar verborgen visioenen. Hij heeft Mrs Mamresa verlaten om haar te groeten. En weer is ze zijn naam vergeten. Ik ben William, zegt hij. Ze leeft op als dat meisje in het wit –tussen de rozen, alsof zijzelf meedeed aan de pageant. Hij drukt haar hand. Rent gauw verder, achter Mrs Mamresa aan, die samen met Giles – de vader van mijn kinderen, weet Isa – naar de auto loopt. Isa denkt aan de man in het grijs; had ze die maar ontmoet voordat hij en zij trouwden. Ze ziet haar kleine jongen – was hij maar diens zoontje geweest, klaagt ze. Giles staat bovenop Mrs Mamresa, bij de treeplank. Zij roept Dodge: stap in, en daarna rijden ze weg.

Miss la Trobe blijft alleen achter als alle spelers vertrokken zijn. Er was nog een avonddienst, waarvoor de klokken luiden. Isa luistert ernaar. De kerkgangers liggen geknield. De dienst is begonnen. Het spel is voorbij, beseft Miss La Trobe. Zwaluwen scheren over het verlaten grasveld. Ze kan zeggen tegen de wereld: Jullie hebben mijn gift aangenomen. Heel even voelt ze een moment van glorie. Maar wat betekent haar gift. Niets toch. Wanneer ze de betekenis ervan hadden begrepen, was het een betere gift geweest. Een mislukking, kreunt ze, terwijl ze de platen wegstopt. Op dat moment nemen de spreeuwen bezit van de boom waarachter zij gestaan heeft; ze kwetteren, een fluiten, een vogel-gezoem. De boom wordt een rapsodie; de vogels roepen in dissonanten leven, leven, leven, zonder maat, de boom verzwelgend, dan erin, dan eruit met z’n allen. Zij loopt weg met haar zware tas vol platen. Over het terras, waar ze triomf, vernedering, extase, wanhoop heeft meegemaakt – voor niets.

tuin tuin

Het was te gek dat de aarde met al zijn bloemen en planten hardvochtig zou zijn. Vanaf de aarde lijken stromen van groen water over haar te komen. Thuis smijt ze haar koffer op de keukentafel en vertrekt naar het café. Sinds de ruzie met haar vriendin met wie ze het bed deelde, voelt ze steeds dit vreselijke gemis en de dreiging van de eenzaamheid. Miss la Trobe hoort nergens bij, zij is een outcast. Ze is enkel de slaaf van haar gehoor. Ze drinkt in het café haar glas. Ieder is stil geworden, ze hebben het over haar gehad. Ze hoort maar half woorden van één lettergreep, ze zit te soezen.

Beneden in het dorp, in Pointz Hall, zit men al aan het dessert. Lucy vraagt nog eens naar de betekenis van het stuk. Men heeft het te ambitieus gevonden. Gezien de middelen die la Trobe had. Door de rook van Barts sigaar heen ziet Isa niet het stuk, maar de vertrekkende gasten; eigenlijk heeft ze alleen oog voor Mr Haines. Giles biedt zijn vrouw een banaan aan. Ze weigert. Ze volgt Lucy naar de woonkamer. Die zegt: “We hebben er dit jaar meer van gemaakt dan vorig jaar, maar toen regende het ook.” “Dit jaar, vorig jaar, volgend jaar, nooit…”, mompelt Isa.

De heren komen binnen. Ze hadden zich omgekleed. Giles heeft nu kleren aan die passen bij zijn beroep. Isa sneert: “Onze vertegenwoordiger, onze spreekbuis”. Hij ziet er knap uit. ‘De vader van mijn kinderen, die ik liefheb en haat’; hoe scheurden die gevoelens haar uit elkaar! Ze ziet de pageant vervagen; de bloemen in de tuin lichten nog een keer op in de zon, dan vervagen ze.

Als de oudjes naar bed zijn gegaan, draait Giles het licht uit. Voor het eerst die dag zijn ze alleen. Alleen; onmin komt boven; ook liefde.18 Voordat ze slapen, moeten ze vechten; nadat ze gevochten hebben, zullen ze elkaar omhelzen, vanuit die omhelzing zou een ander leven geboren kunnen worden. Ze staan op uit hun stoelen, voor het raam.

“Het raam toonde alleen maar de lucht zonder kleur. Het huis had zijn bescherming verloren. Het was nacht voordat er wegen waren aangelegd, huizen gebouwd. Het was de nacht die grotbewoners hadden gezien vanaf een hoge plaats tussen de rotsen. Dan wordt het doek opgetrokken. Ze spreken.”19 Tot zover het verloop van Between the Acts.

Streams of consciousness

Woolf was, als auteur, voortdurend aan het experimenteren. Ze maakte zich los van de traditionele vorm en ging over op het expressionisme als middel om een verhaal te vertellen. Dat zien we in Mrs. Dalloway (1925) en To the Lighthouse (1927), “haar beide algemeen erkende meesterwerken, die gebaseerd zijn op bewustzijnsstromen waarin de meeste handelingen en conflicten plaatsvinden onder de oppervlakte van sociaal decorum”.20 Vaak spelen streams of consciousness, bewustzijns-stromen met vooral vragen van dood en leven, over de betekenis van ons bestaan, persoonlijk en maatschappelijk, een grote rol, en dat geldt niet minder voor haar laatste boek. Het gaat tussen de bedrijven door (between the acts) over verborgen verlangens; over wanhopig verzuchten dat het leven voor veel mensen niet rijmt, want iedereen wil graag gezond zijn en liefde en vrede ervaren. Dat geldt ook voor Virginia, met de vele jaren van depressies of erger, die haar leven teisterden. Haar leven was niet gelukkig, besefte ze, al had ze nog zoveel succes behaald, nog zoveel genoegens beleefd. Al had ze heel veel liefde ondervonden, dat weet ze. Van veel mensen, en in het bijzonder van haar zus Vanessa en van haar man, Leonard.21

Na het korte fragment uit Between the Acts lopen wij verder door de tuin. Ergens staat het huisje waar Virginia altijd werkte. Ze zou veel met de hand hebben geschreven, wat ze vaak staande deed. Maar er staat ook een typemachine. Zou ze daarop dit getypt hebben: “Wat de schoonheid betreft, ik zeg het steeds weer als ik het terras oploop, het is teveel voor één stel ogen. Voldoende om een heel volk met geluksgevoel te overspoelen, als ze allemaal maar eens wilden kijken. Een vreemde combinatie, deze tuin, met de kerk, en het kruis er bovenop, afstekend tegen Asheham Hill”.22 Tot mijn verrassing zie je inderdaad door het raam het romaanse kerkje van Rodmell, het is de directe buur.

Later lopen we nog even door de kleine plaats en gaan naar de kerk. Daar zie je over de muur van de begraafplaats rond de kerk het terrein van Virginia’s huis met haar schrijfhonk!

schrijfhonk schrijfhonk
Woolf’s lodge met achter de muur de kerk. De lodge achter de muur van het kerkhof.

Virginia Woolf, Tom Eliot en hun godsdienstige verschillen

Altijd wanneer Virginia vanuit haar schrijfhonk door de tuin naar hun woning liep, zag ze de kerk van Rodmell. Ze had er niet veel mee, maar ze heeft zich in haar werk ook niet fel opgesteld tegenover de kerk en het geloof van de kerk. Ooit gaf Violet Dickinson haar een bijbel cadeau, en daar heeft ze vaak in gelezen. In principe tekent zij de personen uit haar boeken zoals zij dat wil, zonder dat ze be- of ver-oordeeld worden. Zo laat ze ook in haar laatste werk, Between the Acts, in het midden of ze het geloof van Lucy Swithin ofwel de redelijkheid van broer Bart Oliver het meest sympathiek vindt. Dat moet de lezer maar voor zichzelf uitmaken.

In haar dagboeken en brieven is zij daarentegen altijd zeer uitgesproken over de mensen die ze beschrijft, niet in het minst over zichzelf. In de contacten met haar goede vriend en makker in de strijd met het traditionele literaire establishment, Tom Eliot, wordt duidelijk dat zij maar moeilijk kan aannemen dat er een God is die met mensen door het leven gaat. Van huis uit is zij er niet mee vertrouwd geraakt, integendeel. Al heeft ze zich er niet van afgemaakt en net als haar zus Vanessa “diligently read her Bible”. Maar geloven kunnen ze niet.

Virginia en Leonard Woolf waren in 1918 bevriend geraakt met Tom Eliot (“T.S.Eliot”). Ze voelden zich geestverwanten omdat ze allebei een andere richting waren gegaan dan de gebruikelijke in de Engelse literatuur. Niet alleen qua stijl maar ook in politiek –maatschappelijk opzicht. Ze hadden veel waardering voor elkaars werk en Tom vroeg in 1919 of de Woolfs zijn Poems en in 1923 The Waste Land wilden uitgeven bij hun -nog primitieve – Hogarth Press. Ze vermoedden toen nog nauwelijks hoe beroemd ze allebei zouden worden.

Hoe komt het dat zij toch uit elkaar groeiden ook al bleven ze bevriend? Of omgekeerd: hoe kon het dat zij toch bevriend bleven? Deze vragen sluiten aan bij wat ik schreef aan het eind van Naar Engeland (1) Atheïst artists and christian believers. “Kunst en religie zijn sinds de Verlichting uit elkaar gegroeid, maar mogen we niet hopen dat ze weer bij elkaar komen? Dat aan het verketteren van elkaar, atheïsten en christenen, een einde komt? Als gelovig mens herhaal ik, wat ik al jaar en dag meen: laten we samen streven naar een rechtvaardige samenleving, dan horen we bij elkaar en zijn samen op de weg naar het goede leven!”23 Wie weet dat ik na Naar Engeland (2), (3) en (4) nog een volgend stapje kan maken.

Nu dus eerst Virginia Woolf en Tom Eliot. In 1927 trad Eliot toe tot de Anglicaanse Kerk en dat was een grote schrik voor haar, want zij was immers bepaald geen christen. Toen zij het hoorde, zei ze: “Het voelt nogal obsceen dat je met iemand bij de haard zit die in God gelooft“.24 Dat klinkt overdreven, want ze had veel vrienden, zelfs onder de Bloomsburies, die christen waren. Ook in haar werk gaf zij, zoals gezegd, geen mening over het geloof van de personen die ze beschrijft. Wel is het heel duidelijk dat ze een andere houding inneemt ter zake van ethische vragen dan de meeste Anglicanen in haar dagen.

In wat nu volgt voert Tom met haar een door mij gefingeerd gesprek over een aantal van Virginia’s boeken.25 “Ooit, zegt hij, “schreef jij Orlando, very queer (jij bent ook wel queer, denkt Virginia). Deze Orlando was een transgender. Zij was eerst een man, die op religieus gebied zijn eigen gang ging en “no traffic with the usual God” had, maar later werd ze vrouw. Goed, religie speelt meestal en ook hier, slechts een bijrol in je boeken, al laat je Orlando wel steeds huiveren of mijmeren over dood en leven. Orlando staat telkens opnieuw op uit de slaap, de dood, en leeft in vijf eeuwen. Zij gelooft niet in onsterfelijkheid, schrijf je, maar ze kon het toch niet helpen te voelen dat haar ziel voor altijd zou komen en gaan, net als bomen en planten en bloemen. Haar God was de natuur, zou je denken. Heb ik dat juist gezien?’ ’Ja, daar komt het wel op neer, ga door, Tom.’

Woolf
In Garsington (juni 1924). Opgenomen door
Lady Ottoline Morell (1873-1938; pacifist;
had vele geliefden, onder wie de filosoof
Bertrand Russell).

Nou, waar het mij om gaat is dat zowel Clarissa Dalloway als Orlando spelen met de gedachte van een voortzetting van het leven na de dood, klopt toch?” “Ja, Tom, en?” “Wel, jij was voor mij het toonbeeld van een atheïstische vrouw die zich hogelijk verbaasde over mijn… eh… bekering en daar niets mee kon beginnen. En dan toch in verschillende boeken die gedachten over een vorm van leven na de dood. Hunker je daar toch naar, al geloof je er niet in?”

“Tom, je weet dat toch, voor mij persoonlijk geldt, net als voor Hegel of Nietzsche: God is dood. Ik geloofde niet in leven na de dood en ik hunkerde er ook niet naar.” “Hoogstens kan ik mij voorstellen dat een mens en een hond als Flush spirituele gevoelens hebben. Ik ben in staat om mij heen te kijken, en te zien hoe mensen twijfelen over leven en dood. Punt uit.” “Toch had je nog geregeld visioenen,Virginia”, werpt Tom tegen. “Het visioen van het einde van het Engelse imperium, zoals je het oproept in de geheimzinnige persoon van Percival, uit The Waves. De man die opgroeit met zes klasgenoten, die enkel alleenspraken houden. Percival komt zelf niet aan het woord, er wordt alleen veel gesproken over hem. Na de schooltijd vertrekt hij naar India, waar hij van een paard valt en sterft. Zo zal ook het Engelse imperium sterven. Maar nog veel meer de diepte in, verborgen achter de alledaagse ‘gesprekken’ die de zes in hun innerlijk zeggen, zit hun onderlinge verbondenheid…”

“Precies”, voegt Virginia er snel aan toe, voordat Eliot door kan gaan, “de verbondenheid van die zes, vooral door Percival, door zijn en onze dood, die eens komt, daar gaat het mij om. Net als in The Years bij de acht kinderen uit het gezin Pargiter.26 Onder alle gewone dingen die ze over elkaar zeggen zit een diepere laag, en die diepgang maakt van hun levens samen een kunstwerk. Ja, onder de oppervlakte is de hele wereld een kunstwerk en wij allen zijn een deel van dat kunstwerk. De titel The Waves zegt het al, de golven van de oceaan slaan op het strand, maar ze zijn ontstaan in de diepte.

Zo zit ook, verborgen onder de oppervlakte, het diepe ritme van het leven. De diepgang onder het leven, die ik in al mijn boeken, maar vooral hier in The Waves, aanduid, zou je mijn immanent-spirituele levensbeschouwing kunnen noemen. Ik dacht veel na over de dood, in The Waves gepersonifieerd in Percival. Wanneer de zes horen van Percivals dood, biedt een van hen, Rhoda, hem bloemen aan en heeft, gewoon op straat, een wonderlijke openbaring van inzicht over haar eigen wezen. Bernard zegt dat hij de zin van zijn leven zal gaan uitleggen en besluit met de woorden: “Neem het. Dit is mijn leven”.’

‘The last supper!’, weet Tom Eliot, maar Virginia bezweert hem: ‘Shelley, Tom. Zijn radicale sociale visie sprak mij aan.’

Mijn visie op het menselijk leven kwam niet overeen met die van de kerk. Mijn To the Lighthouse gaat telkens opnieuw over iets dat eindigt; het eigenlijke onderwerp in dat boek is dan ook de dood, niet alleen letterlijk het sterven van mensen en het rouwen om hen, maar over de wens naar de dood.

Het christelijk geloof spreekt over opstanding, de dood is overwonnen. Ach Tom, hoe kon ik, met mijn frustraties over het leven, met mijn voortdurende geestelijke inzinkingen, alleen maar positief spreken over het menselijk leven, en dan ook nog hopen dat er na de dood geen einde aan komt? Vaak ben ik bang. Telkens komt mijn psychose weer in alle hevigheid mijn geestelijk leven verwoesten”.

“Ik begrijp het, Virginia.”

Woolf was bepaald niet gelukkig met Eliot’s bekering; ze begreep niet hoe dat mogelijk was bij een groot dichter als hij. Het had zeker te maken met zijn afkomst. Eliot had de Unitarische Kerk waar zijn vader voorganger was verlaten, maar bleef in de ban van godsdienst. In zijn gedichten heeft Eliot vaak felle kritiek geuit op kerk en christendom en haar kapitalistische machtspolitiek.

Virginia was, anders dan Tom thuis opgegroeid in een sfeer waarin men niet positief, maar sceptisch, dacht over het christelijk geloof. De Stephens zagen dat bevestigt in de manier waarop christenen leefden, politiek bedreven en neerkeken op andersdenkenden. Die houding nam zij over, al zegt haar biograaf Lee: “The social injustices carried out in the name of Christianity battle against the allure of its consolatory language”.27

Aan de Ouse

Wat was het voor mij, gegrepen door Woolfs werk, kostelijk hier te zijn en gelukkig genoot Annemie, die boeken van Rindert Kromhout28 had gelezen, er ook van. We gaan terug naar huis.

Mt Cabourn Mt Cabourn

Over de velden, ver voorbij het riviertje de Ouse, zie je Mount Cabourn liggen, de hoge heuvel waar Virginia vaak over schrijft en waar in de tijd van de slag om Engeland een Messerschmitt was neergehaald. Als we zijn aangekomen bij de Ouse, stoppen we op de plek waar men op de huidige dijk een paar paaltjes heeft gezet, als vermoedelijke plek waar Virginia zich heeft verdronken. Alleen was de getijdenrivier de Ouse toen nog minder gekanaliseerd en liep, zeker bij vloed, in de winter het overtollige water ver het land in; bovendien hadden de Duitsers de dijk gebombardeerd. Daar moest ze doorheen waden voordat ze geen bodem meer onder haar voeten had.29 Je kunt het je voorstellen, als je terugkijkt, richting Rodmell, naar de rietlanden waar wij doorheen fietsten over een modderpad.

fietsend landschap

Noten

1. Het huis van Vanessa, Charleston Farmhouse, gelegen in het volgende dal, beschreef ik in Naar Engeland 1. Hier volgt Naar Engeland 2, de fietstocht naar de Ouse en naar het huis van Virginia in Rodmell. Daarna Naar Engeland 3, over “Leven en Dood”, één of misschien wel hét kernthema van haar werk. Tenslotte Naar Engeland 4, over The Waves, voor veel kenners haar belangrijkste boek.

2. Zie Hermione Lee, Virginia Woolf, Londen 1988, 149

3. Ik koos deze tekst om persoonlijke redenen. Achter ons huis in Haren liep een spoorlijn die in het verloop van de oorlog, toen het tij gekeerd was en de Engelsen aan de winnende hand waren, geregeld beschoten werd. Dan zaten wij onder de trap als de sirene loeide. Ook liepen mijn zus en ik wel te wandelen in onze polder en zagen, toen wij al bevrijd waren, hoe, vijf kilometer verderop, Groningen in lichterlaaie stond. En veel later werden mijn vrouw en ik, afdalend van een bergtop, nog boven de boomgrens, overvallen door een zwaar onweer. Rondom ons sloeg de bliksem in en wij gaven elkaar een hand, want tegelijk dood bij inslag leek ons verkieslijker dan elke andere mogelijkheid.

4. Dat zegt Quentin Bell in zijn biografie over Woolf (zie de volgende noot), en Hermione Lee (o.c., 110f) gaat daar uitgebreid op door. “Bijnamen was een reden voor veel plezier in de familie Stephens. Door Virginia’s komische excentriciteit als kind, werd ze betiteld als ‘de geit’. Ze was onberekenbaar en geneigd tot het maken van ongelukken.

5. “And here we come to a great interval of nothingness, a kind of positive death which cannot be described and of which Virginia herself probably knew little – that is to say could recall little – and yet which is vitally important to her story. From now on she knew that she had been mad and might be mad again.” Dit schrijft haar neef Quentin Bell, de zoon van Vanessa, die haar vaak dagelijks zag in hun woningen in Londen en Sussex, in het beroemde boek over zijn tante, Virginia Woolf. A biography, Virginia Stephen, 1882-1912; The Hogarth Press, London 1973, I, 44. Toen al moet ze de vreselijke stemmen gehoord hebben, die haar duidelijk maakten dat ze een totale mislukkeling was. Ze was ongenietbaar voor zichzelf en haar omgeving. Toen haar vader Leslie stierf, in 1904, volgde weer een zware aanval die een half jaar duurde.

6. Alhoewel, ze dacht er zeker eerder over, wat blijkt uit een vraag aan haar (half)zwager Jack Hills: “Jack, do you think I shall ever commit suicide?” Lee, o.c., p. 152-159, schrijft in haar biografie tamelijk uitgebreid over de oorzaken van haar psychose. Aan de basis zou het gedrag staan van haar halfbroer George Duckworth. die Vanessa, maar vooral Virginia sociaal en sexueel onderdrukte. Zijn “social induction of the Stephen girls is mixed up with the story of his sexual interference with them.” Later heeft Virginia er geregeld over geschreven, meestal in bedekte termen, maar in een enkel geval ook openlijk.

7. Virginia kreeg geen breakdown na de dood van haar broer Thoby in 1906, maar dat betekende ook dat ze het verlies van hem niet had verwerkt. Nog 20 jaar later ervaart zij dat haar leven een excursie is zonder hem, en de dood niet meer dan een terugkeer naar hem. Ze probeerde over het deel van zijn leven in Cambridge meer te horen van zijn studievrienden, maar geen van allen kon dat en daarom begon ze er zelf over te speculeren, “deducing Jacob from his room, Percival from the sensations of his circumambient friends” (resp. in Jacob’s Room en in The Waves). Zie Quentin Bell, o.c., 112. Als Vanessa en Clive Bell gaan trouwen, gaan VW en haar broer Adrian het huis uit, naar 29 Fitzroy Square. Een eindje verderop, maar ook weer niet heel ver, 15 min. lopen van Gordon Square. In deze woning waren veel bijeenkomsten van de Bloomsbury Group, waar de toon steeds losser werd en sex doordrong in hun conversatie. Er is wat van terug te vinden in Woolf’s eerste boek, The Voyage Out. Zie Bell, o.c., I, 122.

8. “Artists,” zei Virginia, “are an abominable race”, ondanks dat haar zuster kunstschilder was. Misschien hing haar mening wel samen met het feit dat Vanessa en Fry een relatie hadden. Na Fry’s dood schreef zij op verzoek van de familie Fry zijn biografie, Roger Fry, London 1940. Ook al is ze nooit een echte kenner geweest, ze was wel veranderd in haar houding t.o.v. moderne kunst.

9. Uit deze primitieve hand-drukpers is, door de inzet van Leonard, een grote uitgeverij voortgekomen. Ze heeft Virginia geholpen om zich verdienstelijk te voelen, want dit was zichtbaar nuttig werk. Ze konden nu uitgeven wat ze zelf de moeite waard vonden. Ze dacht immers, dat haar literaire werk waardeloos was; zelfs bleef ze er ambivalent over denken, toen ze in de jaren dertig een grote naam had gekregen.

10. Zie de plattegrond van de wijk in Naar Engeland 3.

11. Lee, o.c. 715.

12. Het klasse-denken was in Engeland, maar ook in Nederland, vanzelfsprekend. In mijn geboortedorp Haren had je in mijn jeugd, rond 1950, een arbeiderswijk, een middenstandswijk en een wijk van de ‘gegoede burgers’.

13. Bell, o.c., II, 41.

14. “Het is een zomeravond en zij spraken, in de grote kamer met de ramen open naar de tuin, over de beerput.” Dit is de eerste, wonderlijke zin uit Virginia Woolf, Between the Acts, 1941; uitgave Wordsworth Classics, London 2012, met een voorwoord van Linden Peach, p. vii-xxv. Het gaat letterlijk over die put, maar al gauw zal Woolf ook een figuurlijke betekenis inbrengen.

15. Leonard Woolf was een jood, en de reële dreiging van een invasie beklemde hen zo, dat de Woolfs uit voorzorg altijd gif bij zich hadden om in te nemen, als Duitsland het land zou bezetten. “Capitulatie houdt in dat alle joden ten dode opgeschreven zijn. Concentratiekampen. En voor ons, de garage” (zichzelf vergassen; Virginia Woolf, Schrijversdagboek-2 (NL), 9-6-40, 178).

16. Woolf speelt vaak met dit motief, en zal het uiteindelijk zelf doen.

17. Miss La Trobe krijgt haar gehoor niet mee. De leidende gedachte van regisseurs in de jaren dertig was, dat men moest spelen met het gehoor; hen meenemen in het stuk. VW had over haar eigen werk heel vaak dezelfde gedachte als die welke ze toedicht aan La Trobe, dat “illusion had failed”; zie Peach inl. p. xix.

18. “Alone, enmity was bared; also love.”

19. Zie inl. p. xxv. Volgens Peach gaat van de slotzin de suggestie uit, dat er een volgende pageant is begonnen. Maar het is niet duidelijk wat er zal komen, wat er gezegd zal worden ofwel wie er aan het woord is, een probleem dat we steeds hebben bij de pauzes van de pageant. Between the Acts eindigt met een opmerking van onzekerheid, net als in The Years waar Eleanor vraagt: “And now? “Die onzekerheid wordt in Between the Acts verzwakt doordat het doek opengaat, wat het beeld terugroept van de overtuiging van Elizabeth (Isa) dat er spoedig een nieuw ochtendgloren zal komen (zoals het in The Years gebeurt door het opkomen van de zon, “vol schoonheid, eenvoud en vrede”).

20. Woolfs bekende werken Mrs Dalloway en To the Lighthouse zijn “stream-of-consciousness novels “ Aan de oorsprong van denken over streams of consciousness staan psychologen als William James. Zij spreken van het veld van bewustzijn, de totale staat van de geest, of, zoals James zegt, “the entire wave of consciousness or field of objects present to the thought at any time”. Zo’n golf of veld kun je niet precies vastleggen. Ze volgen op elkaar, elk met hun eigen centraal punt waar men dan belang in stelt (W. James, The Varieties of Religious Experience, Gifford Lectures 1901, Mentor Book 1958, 202. Bij schrijvers als Woolf (en Joyce) is het de literaire uitdrukking van de onuitgesproken stroom van gedachten en gevoelens in de geest van een door haar beschreven persoon. Met de bedoeling dat de lezer daar in meegaat en op die manier zelf in de geest van die persoon zit.

21. Zie Naar Engeland 3.

22. Virginia Woolf, Schrijversdagboek-2 (NL), 27 maart 1937, 110.

23. Wie mij kent vindt in deze uitspraak veel terug van wat mijn leermeester Jürgen Habermas ‘enthaltsam koexistieren’ van filosofie en godsdienst ten aanzien van ethische vragen noemde; zie J. Habermas, Nachmetaphysisches Denken, 1988, 185; A.K. Ploeger, Diskurs, 1989, 141. Ik ga, zoals verderop in deze trilogie zal blijken, nu weer een stapje verder.

24. R. Kearney, Anatheism. Returning to God After God, New York 2010, hfdst. 5. Kearney geeft niet aan waar hij dit las. Ik vond bij Lee 1988 verwijzingen naar twee brieven die zij schreef, aan Clive Bell (7/2/28 zie L III Woolf, Letters III, 1856, p. 455) en aan Vanessa Bell (11/2/28, L III, 1858, p. 457)

25. Het “gesprek” gaat over Woolfs boeken Mrs. Dalloway, To the Lighthouse, Orlando, The Waves, The Years en Between the Acts.

26. In The Years (1937), dat de geschiedenis van het gezin Pargiter beschrijft over de periode van 1880 tot 1933, komt het thema nauwelijks meer voor. Godsdienstige standpunten zoals gedachten over leven na de dood worden wel genoemd, maar niet uitgewerkt. Woolf laat het in het midden. The Years is een verhaal zonder plot en met weinig introspectie, zegt de Woolf-kenner Heleen van Duijn. Het hele boek door, de hele geschiedenis lang, blijkt de eenzaamheid van de personages, zoals die in alle boeken van Woolf merkbaar is (The Years, London, Hogarth Press 1937, NL 2017; Inleiding Heleen van Duijn). Ze stellen elkaar constant vragen of willen iets beweren, maar het komt zelden tot antwoorden of gesprekken. Woolf tekent alleen de oudste van Abel Pargiters zeven kinderen, Eleanore, duidelijker. Zij voelt zich ook vaak gelukkig. In dit boek zijn de sfeertekeningen van de natuur en van London buitengewoon mooi.

27. In The Waves zoekt zij de fundamenten van het (samen) mens-zijn; zie Naar Engeland 4. In The Years gaat het eveneens over de geringe betekenis van het individu, en “her long struggle of elimination” van haar eigen ik. Zie Lee, o.c., 642. Lee noteert in dit verband ook Woolfs duidelijke visie op het christendom. Toen ze The Rock van Eliot las, voelde ze haar anti-religieuze vooroordeel opkomen: “hij lijkt te verstenen tot een priester – poor old Tom”. In deze “pageant” van Eliot uit 1934 zegt het koor, in een zeer lang gedicht, o.a.: “A church for all / and a job for each / each man to his work”. Dan gaat Eliot verder met een gedeelte over de afkeer van God, van de rots van ons behoud, zoals vroeger in Israël, maar nu met de idee, dat er ook geen andere goden meer zijn, behalve geld, lust en macht. Het lied eindigt met een gebed om hulp van God. En aanbidding: Oh, onzichtbaar licht wij prijzen u en zeggen u lof! De bewondering van Woolf voor Eliot was groot toen ze zijn The Waste Land had gelezen. En dat niet in het minst omdat daarin de dood door verdrinking een belangrijk mythisch geladen motief is. Ook Eliot’s Ash-Wednesday kan zij zich nog enigszins voorstellen, want hier is geloven, zoals Tertullianus al zei, absurd. Maar van zijn vrome The Rock krijgt ze de kriebels.

28. Zoals Rindert Kromhout, Vertel me wie wij waren, Leopold 2014. Fictief verhaal over een bezoek van Quentin Bell wanneer de stokoude Duncan Grant als laatste Charleston Farmhouse verlaat. Ook Quentins jongere halfzuster, kind van Vanessa en Duncan, beschrijft deze fase; zie Angelica Garnett, Deceived With Kindness, m.n. 134ff.

29. Zie voor de –fictieve – beschrijving van de gebeurtenis door M. Cunningham het slot van Naar Engeland 3